ECLI:NL:RVS:2012:BX1056

Raad van State

Datum uitspraak
6 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201205601/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • G.J. Deen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor verbouwing voormalig postkantoor te Hilvarenbeek

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 juli 2012 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door Centrumplan Hilvarenbeek B.V. en anderen tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 30 mei 2012. Deze uitspraak had betrekking op de omgevingsvergunning die op 18 mei 2011 door het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek was verleend aan S.B.&O B.V. voor de verbouwing van het voormalig postkantoor aan de Gelderstraat 18 te Hilvarenbeek.

Centrumplan en anderen stelden dat de bouwwerkzaamheden al in een vergevorderd stadium waren en dat de installatie van koel- en luchtbehandelingssystemen op korte termijn zou plaatsvinden, wat zou leiden tot geluidsoverlast voor de omwonenden. De voorzitter heeft het verzoek om schorsing van de besluiten van 18 mei 2011 en 10 april 2012 beoordeeld. Hij oordeelde dat de voorzieningenrechter in zijn eerdere uitspraak terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand had gelaten, ondanks de geconstateerde motiveringsgebreken.

De voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. Hij wees erop dat het college naar voorlopig oordeel de omgevingsvergunning kon verlenen op basis van de relevante wetgeving. De voorzitter oordeelde dat de argumenten van Centrumplan en anderen niet voldoende waren om het verzoek om een voorlopige voorziening te honoreren. Uiteindelijk werd het verzoek afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

201205601/2/A1.
Datum uitspraak: 6 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Centrumplan Hilvarenbeek B.V., [verzoeker A] en [verzoeker B], gevestigd te Den Bosch, onderscheidenlijk wonend te Hilvarenbeek, (hierna: Centrumplan en anderen)
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter) van 30 mei 2012 in de zaken nrs. 12/1938, 12/1939, 12/1940 en 12/1941 in het geding tussen:
Centrumplan en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 mei 2011 heeft het college aan S.B.&O B.V. omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van het voormalig postkantoor op het perceel Gelderstraat 18 te Hilvarenbeek.
Bij besluit van 10 april 2012 heeft het de door Centrumplan en anderen daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 mei 2012, verzonden op de volgende dag, heeft de voorzieningenrechter het door Centrumplan en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven.
Tegen deze uitspraak hebben Centrumplan en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 juni 2012, hoger beroep ingesteld. Voorts hebben zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 juni 2012, waar Centrumplan en anderen, bijgestaan door mr. W.G.B. van de Ven, advocaat te Den Bosch en het college, vertegenwoordigd door V. Voigt en mr. J. Gielen, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar S.B.&O, vertegenwoordigd door mr. K.M. Peters, advocaat te Tilburg, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek strekt tot schorsing van de besluiten van 18 mei 2011 en 10 april 2012, totdat in de hoofdzaak uitspraak is gedaan. Aan dit verzoek is ten grondslag gelegd dat de bouwwerkzaamheden reeds in een ver gevorderd stadium zijn en de van het bouwplan deel uitmakende koel- en luchtbehandelingsinstallatie op korte termijn zal worden aangebracht. Aangezien dat dicht bij het dakraam van de woning van [verzoeker A] en [verzoeker B] zal gebeuren, zullen [verzoeker A] en [verzoeker B] daarna geluidoverlast ondervinden, aldus Centrumplan en anderen.
2.2. De vraag of de voorzieningenrechter de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit ondanks de geconstateerde motiveringsgebreken terecht in stand heeft gelaten, leent zich niet voor beantwoording in deze procedure en zal in de bodemprocedure beantwoord moeten worden.
2.3. Hetgeen Centrumplan en anderen in hoger beroep naar voren hebben gebracht geeft evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans uiteindelijk zal blijken dat geen omgevingsvergunning voor de verbouwing mocht worden verleend.
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college naar voorlopig oordeel omgevingsvergunning voor het bouwplan kon verlenen krachtens artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en eerste lid, onderdeel a, van de bij het Besluit omgevingsrecht behorende bijlage II. Het oordeel van het college dat het voormalig postkantoor geen bijzondere, niet-geluidgevoelige functie heeft, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef, onder e en onderdeel 3, van de planvoorschriften, en het aantal woningen na realisering van het bouwplan niet toeneemt, lijkt niet op voorhand onjuist.
Voorts bestaat evenmin reden om op voorhand aan te nemen dat de voorzieningenrechter ten onrechte in het in beroep aangevoerde geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning in strijd met de "Beleidsregels planologische kruimelgevallen Hilvarenbeek" heeft verleend. Het heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de eis van een "absolute noodzaak" volgens het beleid uitsluitend van toepassing is, indien het ter plaatse geldende bestemmingsplan geactualiseerd is, en dat hier niet het geval is.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de verleende omgevingsvergunning niet op afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van de overschrijding van de maximaal toegestane bouwhoogte ziet. Als ervan zou moeten worden uitgegaan dat, zoals Centrumplan en anderen stellen, met het in stand laten van de rechtsgevolgen van het door de voorzieningenrechter vernietigde besluit nog geen afwijking van de maximaal toegestane bouwhoogte is toegestaan en mitsdien strijdigheid met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet blijft bestaan, zou dit gebrek - mede gelet op de door de voorzieningenrechter in aanmerking genomen belangenafweging - voor herstel in aanmerking komen.
Naar voorlopig oordeel bestaat tenslotte evenmin grond voor het oordeel dat de Bouwverordening 2010 aan de verlening van de omgevingsvergunning in de weg stond. Nog daargelaten dat de Bouwverordening 2010 geen ontheffing vereist, indien op eigen terrein niet in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losruimte wordt voorzien, geeft hetgeen Centrumplan en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen niet juist is en dat het laden en lossen ter plaatse tot een verkeersonveilige situatie zal leiden.
2.4. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Deen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2012
604.