201113110/1/A1.
Datum uitspraak: 11 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Lelystad,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 9 november 2011 in zaak nr. 11/658 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Lelystad.
Bij besluit van 31 augustus 2010 heeft het college aan [vergunninghouder] ontheffing en reguliere bouwvergunning voor het oprichten van een woning met kantoorruimten op het perceel [locatie] te Lelystad (hierna: het perceel) verleend.
Bij besluit van 18 februari 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 november 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 18 februari 2011 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 18 januari 2012.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 4 april 2012 heeft het college aan [vergunninghouder] reguliere bouwvergunning voor het oprichten van een woning met kantoorruimten op het perceel [locatie] te Lelystad (hierna: het perceel) verleend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2012, waar P.A.S. [appellant], bijgestaan door mr. M. Schouten, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Bos, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ter zitting heeft [appellant] het hoger beroep met betrekking tot het besluit van 31 augustus 2010 ingetrokken.
2.2. Bij besluit van 4 april 2012 heeft het college opnieuw beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan de bezwaren van [appellant] is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep van [appellant], gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
2.3. Ten tijde van het besluit van 4 april 2012 gold ter plaatse het bestemmingsplan "Waterwijk-Zuid".
Ingevolge dit bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Bedrijventerrein - 2" met de aanduidingen "bedrijfswoning" en "bedrijf van categorie 1".
Ingevolge artikel 1, onder 24 van de planregels wordt onder dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling verstaan een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
Ingevolge sub 25 wordt onder dienstverlening verstaan het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.
Ingevolge sub 40 wordt onder kantoor verstaan een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het dien functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen.
Ingevolge artikel 4.1., aanhef en sub a, onder 1, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein - 2" aangewezen gronden bestemd voor bedrijfsgebouwen ten behoeve van bedrijven genoemd in bijlage 2 onder categorieën 1, 2 en 3.1 met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "bedrijf van categorie 1", uitsluitend bedrijven genoemd in bijlage 2 onder categorie 1 zijn toegestaan.
Ingevolge het bepaalde onder 3, zijn de voor "Bedrijventerrein - 2" aangewezen gronden bestemd voor bedrijfsgebouwen ten behoeve van dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen.
Ingevolge het bepaalde onder 5, zijn de voor "Bedrijventerrein - 2" aangewezen gronden bestemd voor bedrijfsgebouwen ten behoeve van kantoren, ter plaatse van de aanduiding "kantoor".
Ingevolge artikel 4.3., aanhef en sub h, wordt tot een gebruik strijdig gebruik met deze bestemming, in ieder geval gerekend: het gebruik van de gebouwen voor kantoor over een bedrijfsoppervlakte van meer dan 30% van de totale bedrijfsoppervlakte per bedrijf tot een maximum van 2000 m², tenzij de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding "Kantoor" in welk geval 100% van de totale bedrijfsoppervlakte voor kantoor gebruikt mag worden.
2.4. [appellant] betoogt dat het college zich onterecht op het standpunt heeft gesteld dat een zelfstandig kantoor is toegestaan op het perceel. Hiertoe voert hij aan dat de aanduiding "kantoor" op de verbeelding ontbreekt. Tevens voert hij aan dat er sprake is van een kantoor dat meer dan 30% van de totale bedrijfsoppervlakte beslaat.
2.4.1. Ingevolge artikel 4.1., aanhef en sub a, onder 1, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein - 2" aangewezen gronden bestemd voor bedrijfsgebouwen ten behoeve van bedrijven genoemd in bijlage 2 onder categorieën 1, 2 en 3.1 met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "bedrijf van categorie 1", uitsluitend bedrijven genoemd in bijlage 2 onder categorie 1 zijn toegestaan. In bijlage 2 worden kantoren onder overige zakelijke dienstverlening geschaard, welke onder categorie 1 valt. Derhalve heeft college zich terecht op het standpunt gesteld dat de bedrijfsoppervlakte volledig voor kantoor mag worden gebruikt en dat de met het bouwplan voorziene kantoorruimten zijn toegestaan. Het bepaalde in artikel 4.1., aanhef en sub a, onder 5, en in artikel 4.3., aanhef en sub h, van de planregels kunnen daaraan niet afdoen. Een redelijke uitleg van artikel 4.3, aanhef en sub h, brengt in dit geval immers met zich dat dit artikel ziet op de situatie waarbij binnen één gebouw sprake is van zowel bedrijfsmatige activiteiten als het gebruik als kantoor.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep tegen het besluit van 4 april 2012 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2012