201112876/1/A1.
Datum uitspraak: 11 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Someren,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 november 2011 in zaak nr. 10/1180 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Someren.
Bij besluit van 25 augustus 2009 heeft de raad een verzoek van [appellant] om het bestemmingsplan voor het perceel, gelegen aan de [locatie] te Someren (hierna: het perceel), te herzien afgewezen.
Bij besluit van 24 februari 2010 heeft hij het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat besluit in stand gelaten.
Bij uitspraak van 1 november 2011, verzonden op de volgende dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 januari 2012.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 mei 2012, waar [appellant] in persoon en de raad, vertegenwoordigd door J.M.G. Merkx en mr. A.A.M. Kuijken, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. De Afdeling is ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang gelezen met artikel 1.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) in eerste en enige aanleg bevoegd om kennis te nemen van tegen een besluit op bezwaar inzake een afwijzing van een verzoek om een bestemmingsplan te herzien ingesteld beroep, als dat besluit op of na 1 juli 2008 bekend is gemaakt.
Het besluit van 24 februari 2010 is op 5 maart 2010 aan [appellant] verzonden. Dit betekent dat de Afdeling bevoegd is in eerste en enige aanleg kennis te nemen van het daartegen ingestelde beroep. Het hoger beroep is reeds daarom gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
De Afdeling zal het tegen dat besluit ingestelde beroep behandelen.
2.2. [appellant] heeft de raad verzocht de ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" (hierna: het bestemmingsplan) op het perceel rustende bestemming "vakantiehuisjes" zodanig te wijzigen, dat permanente bewoning is toegestaan.
Aan de afwijzing van dat verzoek heeft de raad mede ten grondslag gelegd dat de gewenste wijziging in strijd zou zijn met het gevoerde provinciale beleid, zoals dat is gepubliceerd in paragraaf 4.10 en 4.12 van de "Paraplunota ruimtelijke ordening" van de provincie Noord-Brabant van juli 2008 (hierna: de Paraplunota). In paragraaf 4.10.3 is onder meer vermeld dat aan de omzetting van een recreatiewoning in een burgerwoning alleen wordt meegewerkt, als deze in een woonwijk of een bedrijventerrein is of wordt opgenomen. In paragraaf 4.12 is vermeld dat de provincie wonen zoveel mogelijk wil concentreren in de kernen. Om verdere verstening van het buitengebied te voorkomen, wil zij spreiding van woonbebouwing tegengaan, aldus de Paraplunota.
2.3. [appellant] betoogt dat de raad zich ten onrechte op dat standpunt heeft gesteld, nu het gevoerde beleid met name ten doel heeft om permanente bewoning van recreatiewoningen en toename van de verstening in het buitengebied te voorkomen en dat zich hier niet voordoet.
2.3.1. Het perceel is niet gelegen in een woonwijk of op een bedrijventerrein. De raad heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de door [appellant] verzochte wijziging van het bestemmingsplan zich niet met paragraaf 4.10.3 van de Paraplunota zou verdragen. Anders dan [appellant] stelt, is het gevoerde beleid niet alleen gericht op tegengaan van verstening in het buitengebied of voorkomen van permanente bewoning van recreatiewoningen, maar ook op stimuleren van woonbebouwing in kernen. De verzochte wijziging draagt daaraan niet bij.
2.4. [appellant] betoogt evenzeer tevergeefs dat de raad heeft miskend dat het op het perceel aanwezige gebouw in het verleden als noodwoning is gebruikt en volgens de op 27 oktober 2004 door hem vastgestelde nota "benaderingswijze legalisatie noodwoningen" woningen van slechte kwaliteit vervangen kunnen worden. Die nota ziet alleen op 23 daarin vermelde noodwoningen. De op het perceel aanwezige woning behoort daar niet toe.
2.5. [appellant] betoogt verder dat, nu twee ambtenaren en een wethouder van de gemeente hem hebben gezegd dat het perceel voor permanente bewoning geschikt is, hij er op mocht vertrouwen dat medewerking aan herziening van het bestemmingsplan zal worden verleend.
2.5.1. De bevoegdheid om een bestemmingsplan vast te stellen berust bij de raad. Niet is gebleken dat een wethouder toezeggingen heeft gedaan. Hoewel de raad erkent dat van ambtelijke zijde toezeggingen zijn gedaan, is van belang dat in het algemeen geen aanspraken kunnen worden ontleend aan toezeggingen over de wijze waarop een bevoegdheid zal worden uitgeoefend die niet zijn gedaan door personen die de desbetreffende bevoegdheid kunnen uitoefenen. Niet is gesteld dat de raad enige toezegging heeft gedaan. [appellant] kon aan de toezeggingen van ambtelijke zijde niet de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat de raad tot wijziging van het bestemmingsplan zou besluiten.
2.6. [appellant] betoogt evenzeer tevergeefs dat de afwijzing van zijn verzoek in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat de raad wel meewerkt aan wijziging van het bestemmingsplan in de omgeving van het perceel, waarbij een manege en intensieve veehouderij verdwijnen en daarvoor in de plaats woningbouw gerealiseerd wordt. Dit zijn geen gelijke of gelijk te stellen gevallen, omdat het daarbij om voormalige agrarische bedrijfslocaties gaat en volgens de door de raad op 27 juni 2007 vastgestelde Structuurschets Buitengebied in ontwikkeling van de gemeente Someren onder omstandigheden in de plaats daarvoor woningbouw mag worden gerealiseerd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.8. Een en ander leidt tot na te melden beslissing.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 november 2011 in zaak nr. 10/1180;
III. verklaart de rechtbank onbevoegd om van het in die zaak bij haar ingestelde beroep kennis te nemen;
IV. verklaart het door [appellant] tegen het besluit van de raad van de gemeente Someren van 24 februari 2010 ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2012