ECLI:NL:RVS:2012:BX1087

Raad van State

Datum uitspraak
11 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110864/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.S.J. Koeman
  • W.G. Timmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Zuidhorn-Zuiderzon en de ontvankelijkheid van beroepen

In deze zaak gaat het om de vaststelling van het bestemmingsplan "Zuidhorn-Zuiderzon 'Herontwikkeling Zonnehuislocatie'" door de raad van de gemeente Zuidhorn op 18 juli 2011. Twee appellanten, wonend te Zuidhorn, hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. Het beroep van de eerste appellant is niet-ontvankelijk verklaard voor het plandeel met de bestemming "Water (WA)", omdat hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Het beroep van de tweede appellant is eveneens niet-ontvankelijk verklaard voor het plandeel met de bestemming "Verkeer-Parkeren (V-P)" om dezelfde reden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de beroepen, voor zover ontvankelijk, ongegrond verklaard.

De eerste appellant betoogde dat de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan een onevenredige inbreuk maken op zijn woon- en leefklimaat, met name door schaduwvorming. De raad heeft echter gesteld dat de zonnestudie deugdelijk is en dat er geen onevenredige inbreuk op het woon- en leefklimaat van de appellant plaatsvindt. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen, en dat de zonnestudie voldoende representatief is voor de situatie.

De tweede appellant voerde aan dat de bouwmogelijkheden van het plan niet passen bij het karakter van het centrumgebied van het dorp. De raad heeft echter gemotiveerd uiteengezet dat het voorziene gebouw ruimtelijk en functioneel aansluit bij het karakter van het centrum van Zuidhorn. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien om aan de juistheid van dit standpunt te twijfelen. De beslissing van de Raad van State is op 11 juli 2012 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

201110864/1/R4.
Datum uitspraak: 11 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Zuidhorn,
2. [appellanten sub 2] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Zuidhorn,
en
de raad van de gemeente Zuidhorn,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 juli 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Zuidhorn-Zuiderzon 'Herontwikkeling Zonnehuislocatie'" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 oktober 2011, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 7 november 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2012, waar [appellanten sub 1], bijgestaan door mr. A.A. Westers, advocaat te Groningen, [appellante sub 2 B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.C. Dijkstra en ing. L.A.L. Leewering, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Het plan
2.1. Het plan maakt de herinrichting mogelijk van het terrein van het voormalige verpleeghuis "Het Zonnehuis" te Zuidhorn, gelegen tussen de Klinckemalaan, de Hoofdstraat, de Emmalaan en de Fanerweg (N980). Het plan voorziet voornamelijk in woningbouw, alsmede in zorgappartementen en voorzieningen voor onder meer detailhandel, dienstverlening en parkeren.
Ontvankelijkheid van de beroepen
2.2. Het beroep van [appellant sub 1] voor zover gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Water (WA)" dat ziet op de gronden schuin tegenover zijn woning aan de [locatie 1], steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. Voorts steunt het beroep van [appellant sub 2] voor zover gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Verkeer-Parkeren (V-P)" dat ziet op de gronden tegenover zijn woning aan de [locatie 2], niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich noch wat betreft [appellant sub 1], noch wat betreft [appellant sub 2] voor.
Het beroep van [appellant sub 1] is niet-ontvankelijk voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Water (WA)" dat ziet op de gronden schuin tegenover zijn woning aan de [locatie 1]. Het beroep van [appellant sub 2] is niet-ontvankelijk voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Verkeer-Parkeren (V-P)" dat ziet op de gronden tegenover zijn woning aan de [locatie 2].
Het beroep van [appellant sub 1]
2.3. Het beroep van [appellant sub 1] is voor het overige gericht tegen de vaststelling van het plan voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" met de aanduidingen "plat dak" en "vrijstaand" dat ziet op de gronden direct tegenover zijn woning aan de [locatie 1] te Zuidhorn.
2.4. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met de bouwmogelijkheden die het plan met deze bestemming biedt. Hij betoogt dat een onevenredige inbreuk wordt gemaakt op zijn woon- en leefklimaat. [appellant sub 1] voert daartoe aan dat de bezonning van zijn woning en vooral van zijn voortuin aanzienlijk zal worden beperkt en dat veel schaduw zal ontstaan. Hij betoogt in dit verband dat de zonnestudie voor zijn woning, die is gedateerd op 26 mei 2011 en die als bijlage 9 bij het plan is gevoegd, onvolledig en onzorgvuldig is. Hij voert daartoe aan dat de zonnestudie ten onrechte niet een beschrijving geeft van de situatie in de vier seizoenen. Verder zijn volgens hem ten onrechte niet zes tijdstippen per dag onderzocht. De tekening geeft volgens [appellant sub 1] een onjuiste weergave van de hoogte van de voorziene woning en de afstand tot zijn tuin en woning. Voorts voert [appellant sub 1] aan dat de raad ten onrechte de korte afstand van zijn voortuin tot de gevel van de voorziene woning niet heeft meegewogen.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de zonnestudie deugdelijk is, en dat zich geen onevenredige inbreuk op het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] voordoet.
2.4.2. De in het geding zijnde gronden tegenover de woning van [appellant sub 1] hadden onder het aan het plan voorafgaande planologisch regime - het "Uitbreidingsplan in onderdelen voor de kern Zuidhorn, partiële herziening 1965 "- een groenbestemming. In het voorliggende plan is aan de gronden de bestemming "Wonen (W)" met de aanduidingen "plat dak" en "vrijstaand" toegekend. De desbetreffende gronden zijn van de voortuin en de woning van [appellant sub 1] gescheiden door een weg - ten behoeve waarvan in het plan is voorzien in de bestemming "Verkeer (V)" - en gronden waaraan de bestemming "Tuin (T)" is toegekend.
2.4.3. Ingevolge artikel 10, lid 10.1, van de planregels zijn de voor "Wonen (W)" aangewezen gronden bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf en mantelzorg, met de bijbehorende bouwwerken, tuinen, (fiets)paden, parkeervoorzieningen, erven en terreinen.
Ingevolge lid 10.2, onder k, is de bouwhoogte van een woonhuis maximaal 10,80 meter.
Ingevolge lid 10.2, onder l, is in afwijking van het bepaalde in sub k de bouwhoogte van een woonhuis maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte, met dien verstande dat de bouwhoogte over een oppervlakte van minimaal 50% van het bouwvlak maximaal 10 meter bedraagt.
Voor de in het geding zijnde woonbestemming is een maximale bouwhoogte aangegeven van 12 meter.
2.4.4. De zonnestudie is een schematische weergave van de schaduwwerking van de voorziene woning voor de woning en de tuin van [appellant sub 1]. Daarbij is wat betreft de voorziene woning uitgegaan van de maximale bouwmogelijkheden. In de zonnestudie zijn de uiterste standen van de zon in de vier seizoenen - op 21 maart, 21 juni, 21 september en 21 december - ingetekend. [appellant sub 1] kan dan ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat geen beschrijving is gegeven over de vier seizoenen. Verder zijn weliswaar niet zes momenten per dag in beeld gebracht, maar vier namelijk 10.00, 11.00, 12.00 en 13.00 uur. Niet valt in te zien waarom het in het kader van de vaststelling van het plan noodzakelijk was om de schaduwwerking op zes momenten per dag in beeld te brengen. [appellant sub 1] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de zonnestudie wat betreft de hoogte van de voorziene woning en de afstanden tot zijn voortuin en zijn woning niet voldoende representatief kan worden geacht.
Hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de zonnestudie. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan de zonnestudie niet als uitgangspunt heeft mogen hanteren.
2.4.5. Uit de zonnestudie blijkt dat de voorziene woning in de lente en de zomer geen schaduw veroorzaakt op de woning van [appellant sub 1]. Verder blijkt uit de zonnestudie dat de voorziene woning in de herfst en de winter vóór 10.00 uur en na 13.00 uur geen schaduwwerking voor de woning en het grootste gedeelte van de voortuin met zich brengt. In die periode van het jaar doet zich dus gedurende drie uren per dag in meer of mindere mate schaduwwerking voor.
Gelet op het vorenstaande is er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich wat betreft de schaduwwerking in verband met de toegestane hoogte van de voorziene woning niet een onevenredige inbreuk op het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] voordoet. Ook overigens is er, onder meer gezien de bestaande bebouwing in de omgeving en de andere in het plan voorziene bouwmogelijkheden, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich in verband met de bouwmogelijkheden voor de desbetreffende bestemming niet een onevenredige inbreuk op het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] voordoet.
2.5. [appellant sub 1] voert aan dat het ecologisch onderzoek ten onrechte geen betrekking heeft op de gevolgen van de nieuwe woonbestemming voor de flora en fauna op de desbetreffende gronden.
2.5.1. Aan het bestreden besluit tot vaststelling van het plan ligt ten grondslag het rapport "Toetsing Flora- en faunawet in verband met de voorgenomen herontwikkeling van de locatie 'Zonnehuis-Oosterburcht' te Zuidhorn" van 9 mei 2007, opgesteld door Koeman en Bijkerk B.V. In het rapport is vermeld dat - anders dan [appellant sub 1] blijkbaar veronderstelt - het gehele plangebied is onderzocht. Er is geen reden om daaraan te twijfelen.
2.6. [appellant sub 1] voert aan dat het plan economisch niet uitvoerbaar is. Hij acht het niet reëel om te veronderstellen dat binnen de planperiode op de desbetreffende bestemming daadwerkelijk een vrijstaande woning gebouwd zal worden.
2.6.1. De raad heeft uiteengezet dat in Zuidhorn weliswaar aanbod is van grote woningen, maar dat het aanbod van vrije sector kavels - zoals het onderhavige - in Zuidhorn klein is. [appellant sub 1] heeft dat niet bestreden.
[appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, ook voor zover het de desbetreffende woonbestemming betreft, economisch uitvoerbaar is.
2.7. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voor zover het betreft de bestemming "Wonen (W)" voor de gronden tegenover de woning van [appellant sub 1] aan de [locatie 1] strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.8. Het beroep van [appellant sub 2] is gericht tegen de vaststelling van het plan voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Gemengd-2 (GD-2)" dat ziet op de gronden tegenover zijn woning aan de [locatie 2] te Zuidhorn.
2.9. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met de bouwmogelijkheden die het plan met deze bestemming biedt. Hij betoogt dat het op deze locatie voorziene voorzieningen- en woongebouw vooral vanwege de toegestane bouwhoogte niet past bij het karakter van het centrumgebied van het dorp, terwijl de raad dat bij de vaststelling van het plan wel voor ogen stond. De raad heeft bij zijn afweging hieromtrent ten onrechte het nieuwe winkel- en wooncomplex Overtuinen als uitgangspunt genomen, aldus [appellant sub 2].
2.9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het voorziene gebouw ruimtelijk en functioneel aansluit bij het karakter van het centrum van Zuidhorn.
2.9.2. De door [appellant sub 2] bestreden bestemming "Gemengd-2" is gelegen bij het Holtplein in de noordwestelijke hoek van het plangebied.
2.9.3. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Gemengd-2" aangewezen gronden bestemd voor detailhandel (met uitzondering van een supermarkt), dienstverlening en bedrijven ter plaatse van de eerste bouwlaag, en zorgwoningen met bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen.
Ingevolge lid 4.2, onder c en d, is de bouwhoogte van een gebouw minimaal 6 meter en maximaal 11 meter en wordt een gebouw voorzien van een plat dak.
2.9.4. In de plantoelichting is uiteengezet dat bij de herontwikkeling van de voormalige Zonnehuislocatie een onderscheid is gemaakt in twee zogenoemde sferen, te weten het "lint" en de "eilanden". Het "lint" is voorzien langs de Emmalaan en de Hoofdstraat en sluit aan op het Holtplein en omvat de in het geding zijnde bestemming voor het voorzieningen- en woongebouw. De "eilanden" omvatten de rest van het plangebied. Voor het gebied in het "lint" is - zo is in de plantoelichting uiteengezet - als uitgangspunt gehanteerd dat aansluiting wordt gezocht bij het bestaande karakter van het dorpscentrum, alsmede bij de nieuwe ontwikkeling op de Overtuinen. Er is geen aanleiding om dit uitgangspunt als zodanig onredelijk te achten.
2.9.5. De raad heeft gemotiveerd uiteengezet dat het voorzieningen- en woongebouw ruimtelijk gezien aansluit bij de bestaande bebouwing in het dorpscentrum. Hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geeft onvoldoende reden om aan de juistheid van dat standpunt te twijfelen. Er is evenmin aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de uiteenzetting in het verweerschrift dat de in het geding zijnde bestemming ook in functionele zin aansluit bij het bestaande winkelgebied in het centrum van Zuidhorn.
Op de Overtuinen is een winkel- en wooncomplex in ontwikkeling. Het complex bevindt zich in de directe nabijheid van het Holtplein, net buiten het plangebied. De raad heeft toegelicht dat het voorzieningen- en woongebouw aan het Holtplein aansluit bij de ontwikkelingen op de Overtuinen, ondermeer wat betreft de bouwhoogte. Voorts heeft de raad uiteengezet dat het voorzieningen- en woongebouw - als markant gebouw - van belang is voor de herkenbaarheid van het Holtplein en om die reden bijdraagt aan de realisering van het zogenoemde 3-pleinenmodel zoals dat als uitgangspunt in de Structuurvisie Kom Zuidhorn is gehanteerd. [appellant sub 2] heeft dat niet bestreden.
Gelet op het vorenstaande is er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad met de vaststelling van het plan voor zover het betreft de bestemming "Gemengd-2 (GD-2)" onvoldoende rekening heeft gehouden met het karakter van het centrum van Zuidhorn.
2.10. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voor zover het betreft de bestemming "Gemengd-2 (GD-2)" strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] niet-ontvankelijk voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Water (WA)" dat ziet op de gronden tegenover hun woning aan de [locatie 1];
II. verklaart het beroep van [appellanten sub 2] niet-ontvankelijk voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Verkeer-Parkeren (V-P)" dat ziet op de gronden tegenover hun woning aan de [locatie 2];
III. verklaart de beroepen, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Timmerman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2012
431.