201200223/1/A1.
Datum uitspraak: 11 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Zaandijk, gemeente Zaanstad,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 7 december 2011 in zaak nr. 10/6387 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
Bij besluit van 9 november 2007 heeft het college aan [partij] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het herbouwen van een monumentaal pandje (berging) op het adres [locatie] te Zaandijk (hierna: het perceel).
Bij besluit van 2 december 2008 heeft het college het door [appellant A] en anderen daartegen gemaakt bezwaar ongegrond verklaard.
De Afdeling heeft bij uitspraak van 4 mei 2010 in zaak nr.
200906255/1/H1het door [appellant A] en [appellant B] ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 9 juli 2009, waarbij het beroep tegen het besluit op bezwaar van 2 december 2008 ongegrond is verklaard, gegrond verklaard, deze uitspraak vernietigd, het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 2 december 2008 vernietigd.
Bij besluit van 12 november 2010 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 december 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 januari 2012, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2012, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door [gemachtigde] en het college vertegenwoordigd door mr. S. Toxopeus en mr. F. Brouwer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], ter zitting verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting van 31 mei 2012 heeft de Afdeling het onderzoek heropend met het oog op het inwinnen van nadere schriftelijke inlichtingen. Het college heeft bij brief van 5 juni 2012 nadere stukken ingediend. Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [appellant A] en [appellant B] bij brief van 14 juni 2012 daarop een reactie ingediend.
Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting.
2.1. Het bouwplan voorziet in de overplaatsing naar het perceel van een voorheen op het perceel [locatie] te Zaandam staand monumentaal pandje, een voormalig Zaans arbeidershuisje, met een goothoogte van 3,20 m en een hoogte van 6,10 m, dat als berging in gebruik was. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het ten tijde van het besluit van 12 november 2010 geldende bestemmingsplan "Beschermd dorpsgezicht Gortershoek". Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken heeft het college met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in verbinding met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, van het Besluit ruimtelijke ordening 1985 vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.
2.2. Bij besluit van 16 februari 2012 heeft de raad van de gemeente Zaanstad het bestemmingsplan "Zaanse Schans e.o." vastgesteld. Vast staat dat tegen dit besluit, voor zover het het perceel betreft, geen rechtsmiddelen zijn aangewend en dat het bestemmingsplan in zoverre op 25 mei 2012 in werking is getreden. Evenmin zijn feiten of omstandigheden gesteld die mogelijkerwijs tot vernietiging van het vaststellingsbesluit leiden.
2.3. Ingevolge artikel 1.20 van de planregels is, voor zover hier van belang, een bijbehorend bouwwerk een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw met een dak. Ingevolge artikel 1.30 wordt, voor zover hier van belang, onder culturele voorzieningen verstaan (muziek)theater en vergaderruimte in relatie tot culturele en sociale activiteiten en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen. Ingevolge artikel 7.1, aanhef en onder b, zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden onder meer bestemd voor culturele voorzieningen. Ingevolge artikel 7.2, voor zover hier van belang, mag op en onder de in 7.1 genoemde gronden uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
2.4. Het college heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat dit thans geldende bestemmingsplan de realisering van het bouwplan mogelijk maakt.
Anders dan [appellant A] en [appellant B] betogen, is het beoogd gebruik van het bouwplan niet in strijd met de ingevolge het bestemmingsplan op het perceel rustende bestemming "Gemengd". Zoals de Afdeling in de uitspraak van 4 mei 2010 heeft overwogen, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat het voorziene bouwwerk niet als berging, maar als woning zal worden gebruikt. Dit oordeel staat daarmee in rechte vast. Het bouwplan voorziet in een bouwwerk dat functioneel met het hoofdgebouw op het perceel is verbonden en derhalve is het een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1.20 van het bestemmingsplan "Zaanse Schans e.o.". Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het hoofdgebouw wordt gebruikt voor het houden van verjaardagen, concerten en vergaderingen alsmede het restaureren van instrumenten en de berging zal worden gebruikt als opslagruimte voor de antieke instrumenten en stoelen ten behoeve van de concerten. In hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd, wordt geen aanleiding gevonden voor een ander oordeel. Nu de gronden die zijn aangewezen voor "Gemengd" ingevolge artikel 7.1, aanhef en onder b, van het bestemmingsplan "Zaanse Schans e.o." bestemd zijn voor onder meer culturele voorzieningen als bedoeld in artikel 1.30 van dat bestemmingsplan en het gebruik van zowel het hoofdgebouw als het bijgebouw hiermee in overeenstemming is, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het beoogd gebruik van het bouwplan in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan.
Gelet op het voorgaande, en nu evenmin is gebleken dat het bouwplan in strijd is met de bebouwingsvoorschriften terzake, kan het thans zonder vrijstelling worden gerealiseerd. Nu [appellant A] en [appellant B] niet hebben aangevoerd dat een van de andere weigeringsgronden van artikel 44 van de Woningwet aan realisering van het bouwplan in de weg staat en niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan niettemin een belang bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak kan worden aangenomen, moet worden geoordeeld dat het procesbelang bij beoordeling daarvan is vervallen.
2.5. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2012