201205550/2/R1.
Datum uitspraak: 11 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te Bergen,
de raad van de gemeente Bergen,
verweerder.
Bij besluit van 12 april 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Boendermakerhof" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 juni 2012, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 juni 2012, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 juli 2012, waar [verzoeker] en anderen, bijgestaan door mr. L.T. van Eyck van Heslinga, advocaat te Alkmaar, en de raad, vertegenwoordigd door drs. L. Kok en mr. R. Visser, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet, voor zover van belang, in de sloop en nieuwbouw van woningen rond het Boendermakerhof in de dorpskern van Bergen.
Strijd met planuitgangspunten
2.3. [verzoeker] en anderen betogen dat het plan wat betreft de hoogte, de situering en de omvang van de voorziene bebouwing en wat betreft de omvang van het groen in strijd is met de planuitgangspunten. Ter zitting hebben zij toegelicht dat hun verzoek om voorlopige voorziening in dit opzicht met name betrekking heeft op de plandelen A en B.
2.3.1. Het plan voorziet, voor zover van belang, voor plandeel A, gelegen in het zuidelijk deel van het plangebied en met de bestemming "Wonen - 1", in een maximale bouwhoogte van 6 m en gedeeltelijk 4 m. Voor plandeel B, met dezelfde bestemming en gelegen in het westelijk deel van het plangebied, voorziet het plan in een maximale bouwhoogte van 7 m. Daarnaast voorziet het plan in een aantal plandelen met de bestemmingen "Groen" en "Verkeer".
2.3.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Bergen Dorpskern Zuid" van 24 maart 2009 bedraagt de maximale goot- en bouwhoogte voor de woningen in de omgeving van het onderhavige plangebied 4 onderscheidenlijk 10 m.
2.3.3. In de plantoelichting staat dat de bebouwing van het plangebied sterk afwijkt van de in Bergen over het algemeen voorkomende (half)vrijstaande villa's die zijn voorzien van een kap. Aangegeven is dat bij de herontwikkeling van het plangebied de bestaande ruimtelijke kwaliteiten zoveel mogelijk worden behouden en waar mogelijk worden versterkt. De huidige bebouwing van het plangebied heeft platte daken en bestaat uit aaneengesloten bebouwing. Door de beperkte bouwhoogte en de eenvoud past dit in de omgeving. Voorts is vermeld dat zich in het plangebied semi-openbare plantsoenen bevinden die een kleine groene oase tussen de bebouwing vormen.
2.3.4. Niet in geschil is dat de bestaande bebouwing ter plaatse van de gronden voor de plandelen A en B een bouwhoogte heeft van 4 m. Voor deze plandelen voorziet het plan in een maximale bouwhoogte die 2 tot 3 m hoger is dan de bestaande bouwhoogte. De voorziene bouwhoogte ligt voorts tussen de goot- en bouwhoogte van de omliggende woningen in. Daarnaast voorziet het plan in een toename van de omvang van de bebouwing. Tevens zijn de voorziene woningen in vergelijking met de bestaande woningen gedeeltelijk op een kortere afstand van de omliggende woningen voorzien.
Voorts is niet in geschil dat het plan in een kleinere oppervlakte gronden met de bestemming "Groen" voorziet dan thans aan groenvoorzieningen bestaat. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat groenvoorzieningen ook ter plaatse van de gronden met de bestemming "Verkeer" zijn toegestaan en dat de omvang van de groenvoorzieningen niet significant zal afnemen. Op grond van het plan valt evenwel niet uit te sluiten dat de hoeveelheid groen zal verminderen.
Op vorenstaande onderdelen komt het plan niet geheel tegemoet aan het in de plantoelichting weergegeven streven om de bestaande ruimtelijke kwaliteiten te behouden. In de planuitgangspunten is evenwel vermeld dat de bestaande ruimtelijke kwaliteiten zoveel mogelijk worden behouden. Niet vermeld is dat de bestaande ruimtelijke kwaliteiten geheel behouden blijven. Voorts heeft de raad in de nota van zienswijzen en ter zitting toegelicht dat de bouwmogelijkheden ten opzichte van de bestaande bebouwing zijn vergroot in verband met de hedendaagse eisen aan de omvang van woningen. Voorts heeft de raad zich onweersproken op het standpunt gesteld dat de gemeente niet kan uitbreiden in het landelijk gebied, zodat inbreiding noodzakelijk is.
Gelet op het vorenstaande bestaat naar het voorlopig oordeel van de voorzitter in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre niet in overeenstemming is met de planuitgangspunten.
Het zuidelijke plandeel A
2.4. [verzoeker] en anderen betogen dat het zuidelijke plandeel A te dichtbij het perceel voor de woning aan de Dirk Klompweg 10 is voorzien. Hierbij voeren zij aan dat het plan leidt tot een vermindering van de privacy ter plaatse. Dit klemt temeer nu de bestaande tussenliggende groenstrook zal verdwijnen. [verzoeker] en anderen betogen dat ten aanzien van het zuidelijke plandeel A is toegezegd dat in de zuidgevel geen zichtvenster zal worden aangebracht. Ter zitting hebben zij daarnaast aangevoerd dat de bouwhoogte aan de zuidzijde van het zuidelijke plandeel A zal worden gematigd.
2.4.1. In de nota van zienswijzen staat dat in de zijgeveltekening van het appartementengebouw ter plaatse van plandeel A een groot raam op de eerste verdieping zal worden geschrapt. Uit het begrip 'zijgeveltekening' volgt naar het voorlopig oordeel van de voorzitter dat voormelde frase betrekking heeft op een bouwtekening, zodat geen sprake is van een op de inhoud van het plan betrekking hebbende toezegging. [verzoeker] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat op andere wijze een meer omvattende toezegging is gedaan. Het betoog hieromtrent mist daarom naar het voorlopig oordeel van de voorzitter feitelijke grondslag.
2.4.2. Voor plandeel A voorziet het plan in een maximale bouwhoogte van 6 m. Slechts aan de in oostelijke en westelijke zijde van het plandeel is de bouwhoogte gedeeltelijk teruggebracht tot 4 m. In de nota van zienswijzen staat dat de bouwhoogte ook vanaf de zuidelijke zijde van het plandeel wordt teruggebracht. Ter zitting heeft de raad dit bevestigd en aangegeven dat de bouwhoogte over een lengte van 2 m vanaf de zuidgevel zal worden teruggebracht tot 4 m. Gelet hierop is de voorzitter op voorhand van oordeel dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, voor zover is voorzien in een aanduiding voor een maximale bouwhoogte van 6 m ter plaatse van een strook van 2 m breed in noordelijke richting, gemeten vanaf de zuidelijke grens van het zuidelijk plandeel met de bestemming "Wonen - 1".
2.4.3. Niet in geschil is dat de kleinste afstand tussen plandeel A en de perceelgrens voor de woning aan de Dirk Klompweg 10 minimaal 2 m bedraagt. De raad heeft ter zitting toegelicht dat in Bergen weliswaar een afstand van 3 m tussen bebouwing en een perceelgrens gebruikelijk is, maar dat hij in dit geval een afstand van 2 m aanvaardbaar acht, omdat de afstand gelet op de schuine situering van het plandeel aan de andere zijde groter is. Voorts is niet in geschil dat de afstand tussen plandeel A en de woning aan de Dirk Klompweg 10 ongeveer 13 m bedraagt. Daarnaast zal de groenstrook ten noorden van de woning aan de Dirk Klompweg 10 grotendeels verdwijnen.
Gelet op het vorenstaande valt niet uit te sluiten dat de privacy ter plaatse van het perceel en de woning aan de Dirk Klompweg 10 als gevolg van het plan in enige mate vermindert. Met betrekking hiertoe heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat, zoals hiervoor is overwogen, een noodzaak tot inbreiding bestaat. Daarnaast heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat een vermindering van de privacy in een dorpskern niet ongebruikelijk is.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de raad in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang bij de voorziene bebouwing, met uitzondering van de in 2.4.2 omschreven bouwmogelijkheden, dan aan het belang van de bewoner van de woning aan de Dirk Klompweg 10 om gevrijwaard te blijven van een vermindering van privacy.
Het westelijke plandeel B
2.5. [verzoeker] en anderen betogen dat het westelijke plandeel B, gelet op de bouwhoogte, te dichtbij de woningen aan de Klokketuin is voorzien. Hierbij voeren zij aan dat het plan leidt tot een vermindering van hun uitzicht en privacy. Dit klemt temeer nu de bestaande tussenliggende groenstrook zal verdwijnen, aldus [verzoeker] en anderen.
2.5.1. De voorzitter stelt voorop dat geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat. Zoals hiervoor is overwogen voorziet het plan voor plandeel B in een maximale bouwhoogte van 7 m. Niet in geschil is dat dit plandeel op een afstand van minimaal 10 m van de woningen aan de Klokketuin is voorzien. Daarnaast zal de groenstrook ten oosten van de woningen aan de Klokketuin in omvang afnemen dan wel verdwijnen.
Hieruit volgt dat niet valt uit te sluiten dat het uitzicht en de privacy ter plaatse van de woningen aan de Klokketuin als gevolg van het plan in enige mate vermindert. Gelet op de motivering van de raad, gelegen in de noodzaak tot inbreiding en de omstandigheid dat het plangebied in een dorpskern ligt, heeft de raad naar het voorlopig oordeel van de voorzitter in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang bij de voorziene bebouwing dan aan het belang van de bewoners van de Klokketuin om gevrijwaard te blijven van een vermindering van hun uitzicht en privacy.
2.6. [verzoeker] en anderen betogen dat een dusdanig groot deel van het plangebied wordt versteend dat een watertoets noodzakelijk is.
2.6.1. De uitgevoerde watertoets heeft betrekking op een eerder planontwerp met een lagere mate van verstening. Na de aanpassing van het plan heeft de raad in overleg met het hoogheemraadschap besloten om de extra verstening te compenseren met extra voorzieningen voor regeninfiltratie in of nabij het plangebied. [verzoeker] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de daarvoor benodigde compensatie ter plaatse niet mogelijk is.
2.7. [verzoeker] en anderen hebben ter zitting betoogd dat het plan ten onrechte uitgaat van een lagere parkeernorm voor de doelgroep gehandicapten, nu het gebruik van de voorziene woningen in het plan niet gedeeltelijk tot die doelgroep is beperkt.
2.7.1. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de gemeente met de ontwikkelaar een overeenkomst heeft gesloten waarin is vastgelegd dat de doelgroep gedeeltelijk uit gehandicapten bestaat. Voorts hebben [verzoeker] en anderen niet nader onderbouwd waarom de gehanteerde parkeernormen niet voldoen indien alsnog reguliere woningen zouden worden gebouwd. Gelet daarop bestaat thans geen grond voor het oordeel dat in het plangebied niet zal kunnen worden voldaan aan de parkeernormen met betrekking tot de voorziene woningen.
2.7.2. Voor zover [verzoeker] en anderen betogen dat verzorgers en bezoekers bij de doelgroep gehandicapten op bezoek zullen komen heeft de raad zich in de nota van zienswijzen onweersproken op het standpunt gesteld dat bij de gehanteerde parkeernormen rekening is gehouden met de parkeerbehoefte van de verzorgers en bezoekers.
2.8. Gelet op het hiervoor overwogene ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen en het verzoek voor het overige af te wijzen.
2.9. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. treft ten aanzien van het besluit van de raad van de gemeente Bergen van 12 april 2012 de voorlopige voorziening dat een maximale bouwhoogte van 4 m geldt ter plaatse van een strook van 2 m breed in noordelijke richting, gemeten vanaf de zuidelijke grens van het zuidelijk plandeel met de bestemming "Wonen - 1" en met een aanduiding voor een maximale bouwhoogte van 6 m;
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Bergen tot vergoeding van bij [verzoeker] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Bergen aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.S.S. Hupkes, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Hupkes
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2012