201203144/2/R3.
Datum uitspraak: 10 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], wonend te Soerendonk, gemeente Cranendonck, onderscheidenlijk Heeze, gemeente Heeze-Leende, (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker])
het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende,
verweerder.
Bij besluit van 10 februari 2012 heeft het college het wijzigingsplan "Beemden-Zuid, Heeze" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 maart 2012, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ballast Nedam Bouw & Ontwikkeling B.V., belanghebbende, hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 juni 2012, waar [verzoeker A] en het college, vertegenwoordigd door Th. Matheeuwsen en L. Ponsen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoeker] komt op tegen de gewijzigde vaststelling van het wijzigingsplan, dat voorziet in de ontwikkeling van 27 woningen in Heeze.
2.3. [verzoeker] heeft geen zienswijze ingediend over het ontwerp van het wijzigingsplan. Voor zover het beroep is gericht tegen de gewijzigde vaststelling wordt als volgt overwogen.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, planregels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Bij de vaststelling van het wijzigingsplan zijn weliswaar wijzigingen aangebracht ten opzichte van het ontwerp, doch tegen de gewijzigde planvaststelling kan - zonder het indienen van zienswijzen - uitsluitend worden opgekomen voor zover de bij de vaststelling aangebrachte wijzigingen voor betrokkene een ongunstigere positie bewerkstelligen. Dat is hier niet het geval, nu het beroep is gericht tegen de ontsluiting van het plangebied en het gewijzigd vastgestelde wijzigingsplan ten opzichte van het ontwerp wat de ontsluiting betreft voor [verzoeker] geen ongunstigere situatie met zich brengt.
Voor zover de aanleiding voor het indienen van het verzoek is gelegen in een brief van het college van 22 maart 2012, waarin een nader standpunt is ingenomen over de ontsluiting van het plangebied, is dit, wat daar ook van zij, een omstandigheid van na het bestreden besluit die aan de rechtmatigheid van dat besluit niet kan afdoen. Eventuele met het oog op de ontsluiting te nemen verkeersmaatregelen zijn geen onderwerp van deze procedure.
De voorzitter verwacht gelet op het voorgaande dat het beroep van [verzoeker] in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2.4. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2012