201203713/2/R3.
Datum uitspraak: 11 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], wonend te Leende, gemeente Heeze-Leende,
de raad van de gemeente Heeze-Leende,
verweerder.
Bij besluit van 23 januari 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Kom Leende-Leenderstrijp" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 april 2012, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 april 2012, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [belanghebbenden], handelend onder de naam [bedrijf], belanghebbenden, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 juni 2012, waar [verzoekster], bijgestaan door M.G.J. Koenen, en de raad, vertegenwoordigd door Th. Matheeuwsen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn verschenen [belanghebbenden].
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De raad stelt zich op het standpunt dat [verzoekster] geen rechtstreeks belanghebbende is bij het bestreden plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "detailhandel" op het perceel Langstraat 3, waartoe het verzoek is beperkt, nu zij als eigenaar haar winkelpanden in het centrum van Leende en gelegen op 1,5 km van het bestreden plandeel verhuurt aan derden en daarom slechts een afgeleid belang heeft.
2.2.1. Het plandeel voorziet in vestigingsmogelijkheden voor detailhandel op een bedrijventerrein net buiten het centrum van Leende. Gelet hierop heeft [verzoekster] als eigenaar van de winkelpanden in het centrum van Leende een rechtstreeks betrokken belang bij de ruimtelijke ontwikkelingen binnen het bestreden plandeel. Derhalve dient [verzoekster] als rechtstreeks belanghebbende bij het plandeel te worden aangemerkt.
2.3. [verzoekster] vreest dat de inwerkingtreding van het bestreden plandeel onomkeerbare gevolgen zal hebben voor de voorzieningenstructuur in de kernen Heeze en Leende. Zij betoogt dat het plan niet op de juiste wijze tot stand is gekomen. Hiertoe voert zij aan dat de Nota van Zienswijzen vanwege een geanonimiseerde versie hiervan niet leesbaar is en haar zienswijze ten onrechte hierin samengevat is weergegeven, waardoor de raad geen kennis heeft kunnen nemen van de integrale zienswijze.
2.3.1. De Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) noch enig ander wettelijk voorschrift staat in de weg aan het anonimiseren van een zienswijzennota. Niet is gebleken dat [verzoekster] daardoor in haar belangen is geschaad. Blijkens het bestreden besluit lagen de zienswijzen integraal voor de raad ter inzage en heeft de raad daarvan kennis kunnen nemen. Voorts verzet artikel 3:46 van de Awb zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, geeft op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
In de aangevoerde formele bezwaren ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat niet aan de in de Awb en Wet ruimtelijke ordening vervatte vereisten is voldaan.
2.4. [verzoekster] betoogt dat de in het bestreden plandeel opgenomen verruimde mogelijkheden voor detailhandel in vrijetijdsartikelen zal leiden tot een duurzame ontwrichting van de voorzieningenstructuur in de kernen Heeze en Leende.
2.4.1. Ingevolge artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder c, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor detailhandel in de branche vrije tijd, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "detailhandel".
Ingevolge lid 6.2.1, onder d, voor zover hier van belang, mag het bebouwingspercentage van het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding "detailhandel" niet meer dan 60% bedragen.
De raad heeft ter zitting toegelicht dat thans ongeveer 50% bebouwd en in gebruik is als detailhandel.
2.4.2. De voorzitter overweegt dat tegen het verruimde gebruik voor detailhandel dat na de inwerkingtreding van het plandeel aanvangt nog altijd kan worden opgetreden indien het plandeel wordt vernietigd in de hoofdzaak. De inwerkingtreding van het plandeel leidt in zoverre niet tot een onomkeerbare situatie.
Voor zover het verzoek betrekking heeft op de resterende bouwmogelijkheden van 10% binnen het plandeel, wordt overwogen dat geen grond bestaat voor de verwachting dat de inwerkingtreding van het bestemmingsplan wat betreft de verruimde mogelijkheden voor detailhandel in vrije tijd tot een duurzame ontwrichting van de voorzieningenstructuur in de kernen Heeze en Leende zal leiden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het voorliggende plan in zoverre, vergeleken met het vorige bestemmingsplan, geen groter oppervlak voor detailhandel toestaat en de bouwmogelijkheden gering zijn.
2.5. In hetgeen [verzoekster] overigens ten aanzien van het bestreden plandeel heeft aangevoerd, ziet de voorzitter evenmin aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in zoverre in de bodemprocedure geen stand zal kunnen houden.
2.6. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Mathot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2012