ECLI:NL:RVS:2012:BX1829

Raad van State

Datum uitspraak
18 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201104052/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor vleeskalverenhouderij en de gevolgen voor ammoniakemissie en geurbelasting

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening aan een vleeskalverenhouderij door het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe. Op 11 januari 2011 verleende het college een vergunning voor het veranderen van de vleeskalverenhouderij op een perceel in Olst. Tegen deze vergunning heeft een appellant beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij aanvoert dat de vergunning in strijd is met de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) en de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). De appellant stelt dat de ammoniakemissie door de aangevraagde veranderingen zal toenemen, wat in strijd zou zijn met de Wav. Tevens betoogt hij dat de geurbelasting op zijn woning de norm overschrijdt, wat een vergunningverlening volgens de Wgv zou uitsluiten.

De Raad van State overweegt dat de wetswijzigingen die met de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn doorgevoerd, niet van toepassing zijn op deze zaak, omdat de aanvraag voor de vergunning vóór de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. De Raad stelt vast dat de vergunningverlening niet in strijd is met de Wav, omdat het aantal dieren waarvoor vergunning is aangevraagd niet groter is dan bij de eerdere vergunning van 18 augustus 2009. De Raad concludeert dat de vergunning niet geweigerd kan worden op basis van de Wav, ook al leidt de vergunningverlening tot een toename van de ammoniakemissie.

Wat betreft de Wgv oordeelt de Raad dat de geurbelasting op de woning van de appellant niet toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie, en dat de geurbelasting op andere woningen in de omgeving zelfs afneemt. Hierdoor staat de Wgv niet in de weg aan de vergunningverlening. De Raad van State verklaart het beroep van de appellant ongegrond en bevestigt de vergunningverlening door het college.

Uitspraak

201104052/1/A4.
Datum uitspraak: 18 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Olst, gemeente Olst-Wijhe,
en
het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 januari 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van de vleeskalverenhouderij op het perceel [locatie] te Olst.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 april 2011, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.A. Wieringa, en het college, vertegenwoordigd door ing. J. Rohaan, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om de veranderingsvergunning voor de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2.    Ten behoeve van de inrichting is eerder bij besluit van 18 augustus 2009 een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend voor een vleeskalverenhouderij voor het houden van 1.720 vleeskalveren tot 8 maanden.
Met de aanvraag wordt een veranderingsvergunning gevraagd voor het toepassen van een traditioneel huisvestingsysteem in plaats van de bij het besluit van 18 augustus 2009 vergunde biologische luchtwasser in een stal met 1.020 vleeskalveren.
2.3.    [appellant] betoogt dat het bestreden besluit zich niet verdraagt met de Wet ammoniak en veehouderij (hierna: de Wav). Hiertoe voert hij aan dat ten gevolge van de aangevraagde verandering de ammoniakemissie van 2.515 kg per jaar oploopt tot 4.300 kg per jaar en dat dit in strijd is met de bedoeling van de Wav. Hij stelt verder in dit verband dat de 1.020 vleesstierkalveren van 0 tot 8 maanden in stal 9 tot een andere diercategorie behoren dan vergund, namelijk categorie A5 en A6 in plaats van A4 als bedoeld in bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij. In stal 7 bevinden zich nog 320 vleesstierkalveren die volgens hem ook vallen onder categorie A5 en A6. Vergunningverlening is volgens [appellant] dan ook niet mogelijk, omdat het aantal diercategorieën is uitgebreid. Hij stelt verder dat de vergunning van 18 augustus 2009 slechts is aangevraagd om uiteindelijk zonder de investeringen voor een biologische luchtwasser het aantal dieren aanzienlijk te kunnen uitbreiden.
2.3.1.    Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wav betrekt het bevoegd gezag bij beslissingen inzake de vergunning voor de oprichting of verandering van een veehouderij de gevolgen van ammoniakemissie uit de tot de veehouderij behorende dierenverblijven uitsluitend op de wijze die is aangegeven bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 7.
Ingevolge artikel 6 van de Wav wordt een vergunning voor het veranderen van een veehouderij geweigerd, indien de aanvraag betrekking heeft op een uitbreiding van het aantal dieren van een of meer diercategorieën en een tot de veehouderij behorend dierenverblijf geheel of gedeeltelijk is gelegen in een zeer kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 meter rond een zodanig gebied.
2.3.2.    De veehouderij waarvoor vergunning is gevraagd is gelegen in een zone van 250 meter rond een zeer kwetsbaar gebied. Ingevolge de op 18 augustus 2009 verleende vergunning zijn in de inrichting 1.720 vleeskalveren tot 8 maanden toegestaan, zoals bedoeld in diercategorie A4. In het aanvraagformulier voor de veranderingsvergunning is vermeld dat er na de veranderingen ook uitsluitend vleeskalveren worden gehouden van 0 tot 8 maanden, zoals bedoeld in categorie A4.100. Ook in het renvooi van de tekening voor de stallen 7, 8 en 9 is dat vermeld. Alleen op de plattegrondtekening is in gebouw 7 de tekst '320 stuks vleesstierkalveren' en in stal 9 de tekst '1020 stuks vleesstierkalveren 0 t/m 8 maand' opgenomen. Uit de aanvraag blijkt niet dat er andere dieren dan vleeskalveren tot 8 maanden in de stallen zullen worden gehouden. Gelet op het feit dat het renvooi van de tekening en het aanvraagformulier overeenstemmen, heeft het college terecht niet aangenomen dat er onduidelijkheid is over de bedoelde diercategorie en dat deze wijzigt. Bovendien is in voorschrift 1.1 vastgelegd dat binnen de inrichting maximaal 1.720 vleeskalveren (Rav code A.4.100) aanwezig mogen zijn.
Zoals volgt uit een eerdere uitspraak van de Afdeling (uitspraak van 11 oktober 2006 in zaak nr.
200602168/1) zou, nu het aantal dieren van één of meer diercategorieën waarvoor vergunning is aangevraagd niet groter is dan bij de onderliggende vergunning van 18 augustus 2009 is vergund, die vergunning, ook al zal verlening daarvan een toename van de ammoniakemissie tot gevolg hebben, niet op grond van artikel 6 van de Wav kunnen worden geweigerd. Dat, naar [appellant] heeft gesteld, de toename van de ammoniakemissie, anders dan de wetgever heeft bedoeld, niet voortkomt uit de verplichting het stalsysteem te wijzigen ten behoeve van het welzijn van dieren, maar de wens het aantal dieren uit te breiden zonder forse investeringen, is in dit verband dan ook niet van belang.
Het betoog faalt.
2.4.    [appellant] betoogt voorts dat de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: de Wgv) aan de vergunningverlening in de weg staat. Hij stelt in dit verband dat de norm van 14 odour units per m³ lucht ter plaatse van zijn woning wordt overschreden.
2.4.1.    Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wgv wordt een vergunning met betrekking tot een veehouderij geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object, gelegen binnen een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom meer bedraagt dan 14,0 odour units per kubieke meter lucht.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Wgv wordt een vergunning, indien de geurbelasting, bedoeld in het eerste lid, groter is dan aangegeven in dat lid of de afstand, bedoeld in het tweede lid, kleiner is dan aangegeven in dat lid, in afwijking van het eerste en tweede lid, niet geweigerd indien de geurbelasting niet toeneemt en het aantal dieren van één of meer diercategorieën niet toeneemt.
2.4.2.    Vast staat dat ter plaatse van de woning aan de Eikelhofweg 33 niet wordt voldaan aan de in artikel 3, eerste lid, van de Wgv voorgeschreven norm van 14 odour units per m³ lucht. Uit een volgens het bij de Wgv behorend rekenmodel uitgevoerde berekening blijkt dat tengevolge van de aangevraagde verandering de geurbelasting op die woning niet verandert ten opzichte van de bestaande situatie en dat de geurbelasting op drie andere woningen in de omgeving juist afneemt. Nu de geurbelasting evenals het aantal dieren van één of meer diercategorieën niet toeneemt, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de Wgv, gelet op artikel 3, derde lid, niet aan verlening van de veranderingsvergunning in de weg stond.
Het betoog faalt.
2.5.    [appellant] beperkt zich verder tot het verwijzen naar de door hem over het ontwerpbesluit ingebrachte zienswijzen. In het besluit van 11 januari 2011 is het college daarop ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in dat besluit onjuist zou zijn. Het beroep treft in zoverre evenmin doel.
2.6.    Het beroep is ongegrond.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Heijninck, ambtenaar van staat.
w.g. Timmerman-Buck                w.g. Heijninck
lid van de enkelvoudige kamer      ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012
552.