ECLI:NL:RVS:2012:BX1837

Raad van State

Datum uitspraak
18 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201111971/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit handhaving woninguitbreiding Hilvarenbeek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 5 november 2011 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek ongegrond verklaarde. Het college had op 30 november 2010 het bezwaar van [appellante] tegen een eerder besluit van 10 juni 2008 opnieuw ongegrond verklaard. Dit eerdere besluit betrof de weigering van het college om handhavend op te treden tegen de uitbreiding van een woning op het perceel [locatie] te Hilvarenbeek, gerealiseerd door [belanghebbende A] en [belanghebbende B].

De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geweigerd handhavend op te treden, omdat er ten tijde van het besluit van 30 november 2010 geen vergunning was verleend voor de uitbreiding. [appellante] stelde dat de rechtbank niet had onderkend dat het college ten onrechte zijn weigering had gehandhaafd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 juli 2012 behandeld. Tijdens de zitting op 13 juni 2012 zijn zowel [appellante] als het college vertegenwoordigd.

De Afdeling overweegt dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, gezien het algemeen belang dat gediend is met handhaving. De Afdeling concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het college zouden verplichten om van zijn bevoegdheid af te zien. Bovendien is gebleken dat het college inmiddels een omgevingsvergunning heeft verleend voor de uitbreiding, wat de legalisering van de situatie beoogt. Het betoog van [appellante] dat zij schade lijdt door het besluit van 30 november 2010 werd door de rechtbank als onvoldoende onderbouwd beschouwd.

Uiteindelijk bevestigt de Afdeling de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201111971/1/A1.
Datum uitspraak: 18 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Hilvarenbeek,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 5 november 2011 in zaak nr. 10/5510 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2010 heeft het college het door [appellante] gemaakte bezwaar tegen het besluit van het college van 10 juni 2008 opnieuw ongegrond verklaard. Bij voormeld besluit van 10 juni 2008 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen de door [belanghebbende A] en [belanghebbende B] gerealiseerde uitbreiding van de woning op het perceel [locatie] te Hilvarenbeek (hierna: het perceel).
Bij mondelinge uitspraak van 5 oktober 2011, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 14 oktober 2011, heeft de rechtbank het door [appellante] tegen het besluit van 30 november 2010 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 november 2011, hoger beroep ingesteld.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
[belanghebbende A] en [belanghebbende B] hebben, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2012, waar [appellante], vergezeld van B.F.A.J. van Huijgevoort, dr. N.B.M. Brantjes en N.P.C. Thielen, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Gielen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte zijn weigering handhavend op te treden bij het besluit van 30 november 2010 heeft gehandhaafd.
2.1.1. Vast staat dat ten tijde van het besluit van 30 november 2010, voor uitbreiding van de woning op het perceel niet de daartoe vereiste vergunning was verleend, zodat het college bevoegd was handhavend op te treden.
2.1.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.2. Ten tijde van het besluit van 30 november 2010 had de terinzageligging van het ontwerp-bestemmingsplan "Johanna van Brabantlaan" plaatsgevonden. Voor zover [appellante] betoogt dat ten tijde van dat besluit geen concreet zicht op legalisering bestond van de uitbreiding van de woning, omdat deze niet zonder meer met dat bestemmingsplan in overeenstemming is, wordt overwogen dat het college met het in procedure brengen van dit bestemmingsplan de legalisering van de uitbreiding heeft beoogd. Voor het oordeel dat het college er niettemin niet van uit heeft mogen gaan dat voor de uitbreiding alsnog vergunning zou kunnen worden verleend, bestaat geen grond. Overigens is gebleken dat het college bij besluit van 30 mei 2011 aan [belanghebbende B] een omgevingsvergunning heeft verleend ter legalisering van de uitbreiding.
Het betoog faalt.
2.3. [appellante] betoogt tevens dat de rechtbank heeft miskend dat zij schade lijdt ten gevolge van het besluit van 30 november 2010.
2.3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] de gestelde schade niet heeft onderbouwd. Hetgeen [appellante] in hoger beroep heeft betoogd ten aanzien van door haar geleden en te lijden schade, biedt geen grond voor een ander oordeel.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012
270-619.