ECLI:NL:RVS:2012:BX1854

Raad van State

Datum uitspraak
18 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011271/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • E. Helder
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Kern Pijnacker Zuid/Zuid-Oost en beroepen van omwonenden

Op 18 juli 2012 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Kern Pijnacker Zuid/Zuid-Oost" dat op 23 september 2010 door de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp was vastgesteld. Diverse appellanten, waaronder bewoners van Pijnacker en de stichting Zorginstellingen Pieter van Foreest, hebben beroep ingesteld tegen dit bestemmingsplan. De appellanten voerden aan dat hun belangen niet voldoende waren meegewogen en dat de bestemmingen niet in overeenstemming waren met de bestaande situatie en gebruik. De Afdeling heeft de ontvankelijkheid van de beroepen beoordeeld en vastgesteld dat sommige appellanten niet tijdig zienswijzen hadden ingediend, waardoor hun beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De Afdeling heeft ook de argumenten van de appellanten tegen specifieke bestemmingen in het plan beoordeeld, zoals de bestemming "Tuin" en de maximale bouwhoogte voor woningen. De Raad van State oordeelde dat de raad in redelijkheid had kunnen besluiten om de bestemmingen vast te stellen zoals gedaan, met uitzondering van de bestemming voor het perceel van de stichting, waar de raad erkende dat de bestemming niet aansloot bij het bestaande gebruik. Dit leidde tot de vernietiging van dat specifieke plandeel van het bestemmingsplan. De raad werd opgedragen om binnen 26 weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.

Uitspraak

201011271/1/R4.
Datum uitspraak: 18 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
2. [appellant sub 2] en anderen, wonend te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
3. [appellant sub 3] en anderen, wonend te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, (hierna tezamen: [appellant sub 3] en anderen),
4. [appellant sub 4], wonend te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
5. de stichting Stichting Zorginstellingen Pieter van Foreest, gevestigd te Delft,
en
de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Kern Pijnacker Zuid/Zuid-Oost" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2010, [appellant sub 3] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2010, [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2011, en de Stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2011, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brieven van 11 januari 2011 en 7 april 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 4] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2012, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], van wie [appellant sub 2] in persoon, [appellant sub 3] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 4], de Stichting, vertegenwoordigd door drs. R. Liekelema, bijgestaan door mr. F.W.J. van der Steen, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door R. Broekhuijzen en R. van den Bosch, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Ontvankelijkheid
2.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
[12 appellanten sub 3] hebben geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep ingesteld door [appellant sub 3] en anderen is niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door [12 appellanten sub 3].
2.2. Het beroep van [appellant sub 3] en anderen voor zover dit is ingesteld door [5 appellanten sub 3] voor zover gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" voor wat betreft het perceel van de parkeerplaats in het park Tolhek aan de Ade te Pijnacker, steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep ingesteld door [appellant sub 3] en anderen tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" voor wat betreft het perceel van de parkeerplaats in het park Tolhek aan de Ade te Pijnacker is niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door [5 appellanten sub 3].
Het beroep van [appellant sub 1]
2.3. Het beroep richt zich tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Tuin" voor zover het de voormalige groenstrook van het perceel aan de [locatie 1] te Pijnacker betreft.
2.4. [appellant sub 1] heeft in 1996 een voormalige groenstrook van de gemeente gekocht die hij als parkeerplaats gebruikt. In de koopovereenkomst van deze groenstrook is bepaald dat de gemeente in principe bereid is medewerking te verlenen aan de bouw van een bouwwerk, mits is voldaan aan de gebruikelijke voorwaarden. [appellant sub 1] ging ervan uit dat medewerking zou worden verleend aan de toekenning van een bestemming die de bouw van een garage mogelijk zou maken. In het bestemmingsplan heeft de strook echter ten onrechte de bestemming "Tuin" gekregen waarbinnen de bouw van een garage niet mogelijk is, aldus [appellant sub 1].
2.4.1. De raad betoogt dat aan weerszijden van de Fien de la Marstraat een rechte lijn waarneembaar is, welke niet mag worden onderbroken. De gevels van de [locatie 1] en de Fien de la Marstraat 15-33 zijn volgens de raad maatgevend voor de ligging van de rooilijn waarachter de hoofdbebouwing moet worden gerealiseerd. In de overgangszone van de hoofdbestemming van deze panden naar de bestemming "Verkeer" is de bestemming "Tuin" opgenomen waarbinnen ondergeschikte bebouwing met een beperkte oppervlaktemaat is toegestaan, aldus de raad. De raad betoogt dat de bestemming "Erf" niet past in de stedenbouwkundige/ruimtelijke opzet van deze straat, aan de rand van de wijk, welke wordt begrensd door een gebied met een landelijk, waterrijk en groen karakter. Dit karakter is de reden om aan de rand van de wijk voor vrijstaande woningen te kiezen, met brede profielen van de straten die haaks op de rand van de wijk staan, zoals de Fien de la Marstraat, aldus de raad. Een garage maakt volgens de raad inbreuk op deze opzet.
2.4.2. Ingevolge artikel 12, lid 12.1, van de planregels, zijn de voor "Tuin" aangewezen gronden bestemd voor:
a. tuinen;
b. ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein", tevens parkeerplaatsen voor het stallen van een auto.
Ingevolge lid 12.2.1 mogen op en in de gronden als bedoeld in lid 12.1 uitsluitend worden gebouwd:
a. aan- en uitbouwen, zoals erkers en ingangspartijen aan een hoofdgebouw, en
b. andere bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair.
Ingevolge lid 12.2.2, onder a, gelden voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid 12.2.1 de volgende bepalingen:
a. aan- of uitbouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:
1. tot een diepte van 1 m ten opzichte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw,
2. tot een gezamenlijk oppervlakte van 4 m2, en
3. tot een bouwhoogte van 0,25 m boven de bouwvloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw,
mits, in geval van bouwen aan de voorgevel van het hoofdgebouw, de diepte van de voortuin tot de voorste perceelsgrens ten minste 4 m bedraagt.
2.4.3. Niet in geschil is dat op gronden met de bestemming "Tuin" de bouw van een garage niet mogelijk is. De Afdeling overweegt dat [appellant sub 1] aan de bepaling in de koopovereenkomst van de voormalige groenstrook dat de gemeente in principe bereid is medewerking te verlenen aan de bouw van een bouwwerk, mits is voldaan aan de gebruikelijke voorwaarden, niet het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat aan de voormalige groenstrook een bestemming zou worden toegekend die de bouw van een garage mogelijk maakt. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in de stedenbouwkundige/ruimtelijke opzet van deze straat, waarbij in verband met de ligging aan de rand van de wijk, begrensd door een gebied met een landelijk, waterrijk en groen karakter, is gekozen voor vrijstaande woningen, met brede profielen van de straten die haaks op de rand van de wijk staan, zoals de Fien de la Marstraat, aan weerszijden van de Fien de la Marstraat een rechte lijn waarneembaar moet zijn welke niet mag worden onderbroken, zodat slechts ondergeschikte bebouwing met een beperkte oppervlaktemaat is toegestaan. Hetgeen [appellant sub 1] naar voren brengt geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid aan zijn beleid kon vasthouden. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten aan het perceel van de voormalige groenstrook aan de [locatie 1] te Pijnacker de bestemming "Tuin" toe te kennen.
2.5. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.6. Het beroep van [appellant sub 2] richt zich tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduidingen "twee-aaneen", "maximale goothoogte 5,5 meter" en "maximale bouwhoogte 9 meter" voor zover het het perceel aan de [locatie 2] te Pijnacker betreft.
2.7. [appellant sub 2] voert aan dat de goot- en bouwhoogte van zijn woning hoger is dan de maximale goot- en bouwhoogte die volgens het bestemmingsplan geldt.
2.7.1. De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte in overeenstemming is met de werkelijke hoogte van de woning, afgerond in halve meters.
2.7.2. Ingevolge artikel 17, lid 17.2.2, onder e, van de planregels mogen de goothoogte en de bouwhoogte van woningen niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding.
Ingevolge artikel 23, lid 23.1, voor zover thans van belang, geldt in die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand tot enige grens van bouwwerken, die rechtens in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als maximaal is toegestaan.
2.7.3. De Afdeling overweegt dat op grond van artikel 23, lid 23.1 van de planregels in het geval de bestaande goot- en bouwhoogte van de woning meer bedragen dan op grond van het in hoofdstuk 2 van de planregels opgenomen artikel 17, lid 17.2.2, onder e, is toegestaan, deze bestaande bouw- en goothoogte van de woning in afwijking van artikel 17, lid 17.2.2, onder e, als maximaal zijn toegestaan.
2.8. [appellant sub 2] voert aan dat het bestemmingsplan door voor zijn woning geen maximale bouwhoogte van 10 meter toe te staan ten onrechte geen mogelijkheden biedt een woning met een doorgetrokken voorgevel, een zogenoemde kanteelwoning, te realiseren. Volgens hem zijn in het bestemmingsplangebied waar zijn woning staat wel hoogteaccenten in de vorm van kanteelwoningen aanwezig. Dit past volgens hem ook in de stedenbouwkundige opzet van de wijk.
2.8.1. De raad betoogt dat de wijk Klapwijk gefaseerd tot stand is gekomen. De raad betoogt dat voor deze wijk thans drie bestemmingsplannen gelden: "Klapwijk Duikersloot", "Klapwijk Hoogsche Blok" en "Klapwijk Duikersloot I." Volgens de raad zijn deze bestemmingsplannen verschillend van opzet.
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Klapwijk Duikersloot", dat van toepassing is op het perceel waarop de woning van [appellant sub 2] is gelegen, is het niet mogelijk een hoogteaccent aan te brengen, aldus de raad. Het toevoegen van hoogteaccenten is volgens de raad in strijd met de stedenbouwkundige opzet van de wijk. De raad voert aan dat in het verleden regelmatig bouwvergunningen voor hoogteaccenten zijn verleend. Om willekeur tegen te gaan heeft de raad beleid opgesteld en is een aantal hoogteaccenten gelegaliseerd, aldus de raad. De raad voert aan dat deze hoogteaccenten zijn verwerkt in het bestemmingsplan "Klapwijk Hoogsche Blok". De overige hoogteaccenten zijn volgens de raad strikt willekeurig en zijn niet in een bestemmingsplan opgenomen.
In het bestemmingsplan "Klapwijk Hoogsche Blok" zijn de bouwvlakken waarbinnen de woningen moeten worden gebouwd aangegeven en zijn daarbinnen differentiatievlakken voor hoogteaccenten concreet opgenomen. De hoogteaccenten maken volgens de raad in dat geval deel uit van de stedenbouwkundige opzet van de wijk en er zit een duidelijk ritme in de hoogteaccenten in de wijk. Dit wordt ook boekensteunenarchitectuur genoemd. De vierde herziening van dit bestemmingsplan is opgesteld om de hoogteaccenten te behouden en voorkomt dat nieuwe hoogteaccenten worden aangebracht bij woningen die niet in de differentiatievlakken zijn gelegen.
2.8.2. De Afdeling overweegt dat vaststaat dat [appellant sub 2] niet in een hoekwoning woont, maar dat zijn woning deel uitmaakt van een rij. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich, gelet hierop, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het in strijd is met de stedenbouwkundige opzet van de wijk om voor deze woning een hoogteaccent mogelijk te maken door een maximale bouwhoogte van 10 meter toe te staan. Hetgeen [appellant sub 2] naar voren brengt geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid aan zijn beleid kon vasthouden. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten aan het perceel aan de [locatie 2] te Pijnacker de aanduiding "maximale bouwhoogte 9 meter" toe te kennen.
2.9. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 3] en anderen
2.10. Het beroep van [appellant sub 3] en anderen richt zich ertegen dat op grond van artikel 7, lid 7.1, onder a, van de planregels op het perceel van de Soete Suikerbol aan de Ade 23 te Pijnacker met de bestemming "Gemengd-1" horeca-activiteiten van categorie 1 van de Staat van Horecabedrijven worden mogelijk gemaakt. Het beroep richt zich voorts tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" voor wat betreft het perceel van de parkeerplaats in het park Tolhek aan de Ade te Pijnacker.
2.11. [appellant sub 3] en anderen voeren aan dat ten onrechte binnen de bestemming "Gemengd-2" mogelijk wordt gemaakt dat bij de Soete Suikerbol aan de Ade 23 te Pijnacker horeca-activiteiten plaatsvinden met een bedrijfsvloeroppervlakte van 350 m2 en een hoge verkeersaantrekkende werking.
2.11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat met het bestemmingsplan is beoogd de voorheen geldende bestemming voor het perceel van de Soete Suikerbol aan de Ade 23 te Pijnacker terug te geven, omdat het een consoliderend bestemmingsplan is. Er worden volgens de raad geen nieuwe activiteiten mogelijk gemaakt. De oppervlakte van 350 m² komt volgens de raad voort uit hetgeen reeds eerder was vergund.
2.11.2. Ingevolge artikel 7.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Gemengd-2" aangewezen gronden bestemd voor horecabedrijven die in de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Horecabedrijven zijn aangeduid als categorie 1 tot een oppervlakte van 350 m2, met dien verstande dat de vestiging van een horecagelegenheid met bezorg- en/of afhaalservice niet is toegestaan.
In Bijlage 1 Staat van Horecabedrijven worden onder categorie 1c Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking verstaan:
- bedrijven genoemd onder 1a en 1b met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m2;
- restaurant met bezorg- en/of afhaalservice (o.a. pizza, chinees, Mc Drives).
2.11.3. De Afdeling overweegt dat niet is betwist dat de Soete Suikerbol beschikt over een bouwvergunning voor het oprichten van een horecabedrijf met een oppervlakte van 350 m², die in rechte onaantastbaar is. De raad heeft aan het perceel van de Soete Suikerbol een bestemming toegekend die in overeenstemming is met deze vergunning. Een oppervlakte van meer dan 250 m² komt overeen met categorie 1c van de Staat van Horecabedrijven. Ten opzichte van deze categorieomschrijving zijn de activiteiten van de Soete Suikerbol beperkt in het bestemmingsplan, doordat een restaurant met bezorg en/of afhaalservice niet is toegestaan. Op deze wijze heeft de raad overlast voor omwonenden willen voorkomen. Gelet hierop heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid het perceel van de Soete Suikerbol kunnen bestemmen voor horecabedrijven die in de Staat van Horecabedrijven zijn aangeduid als categorie 1.
2.12. [appellant sub 3] en anderen voeren aan dat zij meermalen verzocht hebben de parkeerplaats in het wijkpark Tolhek te draaien in verband met de overlast die zij ondervinden van bezoekers van de Soete Suikerbol.
2.12.1. De raad betoogt dat het draaien van de parkeerplaats een minimaal effect op het geproduceerde geluid heeft. Voort voert de raad aan dat het draaien van de parkeerplaats ertoe leidt dat de parkeerplaats minder open en overzichtelijk wordt, hetgeen kan leiden tot overlast. Ook is niet gegarandeerd dat het draaien van de parkeerplaats financieel haalbaar is, aldus de raad.
2.12.2. De Afdeling overweegt dat de raad in redelijkheid ervan af heeft kunnen zien de parkeerplaats te draaien op de manier die door [appellant sub 3] en anderen is bepleit. Hierbij betrekt de Afdeling dat de raad heeft mogen concluderen dat het draaien van de parkeerplaats een minimaal effect heeft op het door het verkeer geproduceerde geluid en er voorts toe leidt dat de parkeerplaats minder open en overzichtelijk wordt en er vanuit de woningen minder goed zicht op de parkeerplaats is, hetgeen gevolgen kan hebben voor de sociale veiligheid en de sociale controle.
2.13. In hetgeen [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover door hen bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 4]
2.14. [appellant sub 4] voert aan dat enkele locaties uit het bestemmingsplan "Tolhek", de deelgebieden Centrumlijn en Van Vliet locatie, niet zijn opgenomen in het bestemmingsplan. Dit is volgens hem in strijd met artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, dat bepaalt dat de bestemming van gronden binnen tien jaar na het vaststellen van het bestemmingsplan opnieuw vastgesteld wordt. Tevens is dit volgens hem in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat het recht juist moet worden toegepast. Ook doet zich volgens hem strijd met het motiveringsbeginsel voor. Hij betoogt dat voor deze locaties geen bestemmingsplan meer geldt, waardoor bouwplannen daaraan niet getoetst kunnen worden. Volgens hem zou aan de Van Vliet locatie de bestemming "Groen" moeten worden gegeven. Hij voert aan dat de weglating van de Van Vliet locatie niet is opgenomen in de Staat van Wijzigingen.
2.14.1. De raad betoogt dat de Van Vliet locatie een perceel aan de Klapwijkseweg 109 betreft waarop de woning en de stallen van een voormalig veeteeltbedrijf zijn gelegen. De raad voert aan dat ten tijde van de aankoop van de weilanden ten behoeve van de ontwikkeling van de bouwlocatie Pijnacker Zuid over de aankoop van de woning en de stallen geen overeenstemming was bereikt. Daarom zijn deze in het stedenbouwkundig plan voor Tolhek als bestaande situatie ingepast. Volgens de raad maakt het woonperceel thans echter een verwaarloosde indruk, waardoor het niet langer wenselijk is het perceel in zijn huidige toestand in te passen. Er zijn voor beide locaties ook geen concrete bouwplannen, aldus de raad.
2.14.2. Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft daarbij in aanmerking mogen nemen dat het woonperceel aan de Klapwijkseweg 109 een verwaarloosde indruk maakt, waardoor hij zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het niet wenselijk is het perceel in zijn huidige toestand in te passen. Bij gebreke van concrete bouwplannen heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het voor deze locatie handhaven van het planologische regime van het bestemmingsplan "Tolhek" waarin het perceel de bestemming "Uit te werken woondoeleinden" heeft, gepast is.
De Afdeling overweegt voorts dat overschrijding van de termijn genoemd in artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening er niet toe leidt dat een bestemmingsplan geen rechtskracht meer heeft. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad voldoende gemotiveerd waarom de Van Vliet locatie niet in het bestemmingsplan is opgenomen.
2.15. [appellant sub 4] voert voorts aan dat het bouwvlak, het bebouwingspercentage en de bouwhoogte in het plandeel met de bestemming "Wonen" voor zover dit betrekking heeft op zijn perceel aan de [locatie 3] te Pijnacker, ten onrechte afwijken van de "Stedenbouwkundige Randvoorwaarden Vrije Kavels" die als kettingbeding in de koopovereenkomst voor zijn bouwkavel waren opgenomen.
2.15.1. De raad betoogt dat de goot- en bouwhoogte en het bebouwingsoppervlak zijn aangepast aan het gerealiseerde bouwwerk. Daarbij is tevens beoordeeld of de bestaande rechten zijn gerespecteerd.
2.15.2. De Afdeling overweegt dat de raad in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij de bestaande situatie, nu het bestemmingsplan consoliderend van aard is. Hetgeen [appellant sub 4] naar voren brengt geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid aan zijn beleid heeft kunnen vasthouden. Daarbij betrekt de Afdeling dat [appellant sub 4] geen concrete bouwplannen heeft kenbaar gemaakt. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid de aanduiding "bouwvlak", "maximale bouwhoogte 10 meter" en "maximale goothoogte 6 meter" aan het plandeel met de bestemming "Wonen" voor zover dat betrekking heeft op het perceel aan de [locatie 3] te Pijnacker toe kunnen kennen.
2.16. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van de Stichting
2.17. De Stichting voert aan dat zij aan de Oranjelaan 2 te Pijnacker het woonzorgcentrum 't Hofland exploiteert. In 't Hofland biedt zij ouderen die niet meer zelfstandig kunnen wonen een combinatie van wonen en zorg aan. Zij wil het gebouw verbouwen, zodat de indeling van het gebouw geschikt is voor deze ouderen.
De Stichting voert aan dat 't Hofland weliswaar in het vorige bestemmingsplan "Dorp 2003" de bestemming "Maatschappelijk" en in het thans bestreden bestemmingsplan "Kern Pijnacker zuid/zuidoost" de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" heeft, maar dat artikel 10 van het bestemmingsplan "Kern Pijnacker zuid/zuidoost", anders dan artikel 9 van het bestemmingsplan "Dorp 2003", niet bepaalt dat de gronden met deze bestemming zijn bestemd voor gezondheidszorg en bejaardenzorg. De Stichting betoogt dat het huidige gebruik daarmee niet als zodanig is bestemd. Er is volgens de Stichting geen sprake van nieuwe inzichten die maken dat het als zodanig bestemmen van het bestaande gebruik niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Er is volgens de Stichting ook niet gemotiveerd waarom het belang van de nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde bestaande belangen. Het is volgens de Stichting ten slotte niet aannemelijk dat de beoogde bestemming binnen de planperiode wordt verwezenlijkt.
De Stichting voert voorts aan dat niet is tegemoetgekomen aan de zienswijze dat een andere indeling van het gebouw ertoe kan leiden dat het gebouw een andere omtrek krijgt. Hierbij is sprake van willekeur, aldus de Stichting. Op andere locaties is immers wel een groter bouwvlak mogelijk.
2.17.1. De raad erkent dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan aan het perceel een bestemming is toegekend die niet aansluit bij het bestaande gebruik en evenmin bij het beoogde gebruik. De raad zal met de Stichting overleggen over het voorgenomen gebruik.
2.17.2. Nu de raad in zijn verweerschrift erkend heeft dat ten onrechte aan het perceel een bestemming is toegekend die niet aansluit bij het bestaande gebruik en bij het beoogde gebruik, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid is vastgesteld. Het beroep is in zoverre gegrond.
Conclusie
2.18. Het beroep van [appellant sub 3] en anderen is, voor zover dit is ingesteld door [12 appellanten sub 3] niet-ontvankelijk. Het beroep van [appellant sub 3] en anderen tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" voor wat betreft het perceel van de parkeerplaats in het park Tolhek aan de Ade te Pijnacker is niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door [5 appellanten sub 3]. Het beroep van de Stichting is gegrond. Het besluit van 23 september 2010 dient wegens strijd met 3:2 van de Awb te worden vernietigd, voor zover het het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" betreft voor zover dit betrekking heeft op het perceel van 't Hofland aan de Oranjelaan 2 te Pijnacker. Het beroep van [appellant sub 3] en anderen is, voor zover ontvankelijk, ongegrond. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 4] zijn ongegrond.
2.19. De Afdeling ziet, gelet op het in 2.17.2 overwogene, aanleiding de raad met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onder a en b, en vijfde lid, van de Awb op te dragen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen. De raad dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Ter voorlichting van partijen overweegt de Afdeling nog het volgende. Zoals zij eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 september 2011 in zaak nr.
201107073/2/R3) staat het, in geval van vernietiging van een besluit door de bestuursrechter, het bevoegd gezag in beginsel vrij om bij het nemen van een nieuw besluit terug te vallen op de procedure die aan het vernietigde besluit ten grondslag lag, dan wel de procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen. Dit betekent dat de raad er voor kan kiezen het bestemmingsplan opnieuw vast te stellen zonder hieraan voorafgaand een ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. In dit geval acht de Afdeling het niet nodig om bij de voorbereiding van het nieuwe besluit de procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen. Gelet hierop zal de Afdeling een termijn stellen van 26 weken.
Proceskosten
2.20. De raad dient ten aanzien van Stichting op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] bestaat voor een proceskostenvergoeding geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 3] en anderen niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door [12 appellanten sub 3];
II. verklaart het beroep van [appellant sub 3] en anderen niet-ontvankelijk voor zover dit is ingesteld door [5 appellanten sub 3] voor zover het is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" voor wat betreft het perceel van de parkeerplaats in het park Tolhek aan de Ade te Pijnacker;
III. verklaart het beroep van de stichting Stichting Zorginstellingen Pieter van Foreest gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp van 23 september 2010, kenmerk 2010.11250, voor zover het het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" betreft voor zover dit betrekking heeft op het perceel van 't Hofland aan de Oranjelaan 2 te Pijnacker;
V. draagt de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp op om binnen 26 werken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen ten aanzien van het onder IV genoemde plandeel een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 4] geheel en het beroep van [appellant sub 3] en anderen, voor zover ontvankelijk, ongegrond;
VII. veroordeelt de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp tot vergoeding van bij de stichting Stichting Zorginstellingen Pieter van Foreest in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp aan de stichting Stichting Zorginstellingen Pieter van Foreest het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Bijleveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012
433.