201112401/1/A2.
Datum uitspraak: 18 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, voorheen: de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (hierna: de raad),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 oktober 2011 in zaak nr. 11/1416 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Amsterdam en [verzoeker A] en [verzoeker B], beiden kantoorhoudend te Amsterdam
Bij besluit van 5 februari 2010 heeft de raad een verzoek van [verzoeker A] om vergoeding van extra uren rechtsbijstand aan [wederpartij] afgewezen.
Bij besluit van 26 januari 2011 heeft hij het door [wederpartij], [verzoeker A] en [verzoeker B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 oktober 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het beroep daartegen, voor zover ingesteld door [wederpartij], niet-ontvankelijk verklaard, voor zover ingesteld door [verzoeker A] en [verzoeker B] gegrond en dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 november 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 december 2011.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 20 februari en 16 maart 2012 daartoe toestemming hadden verleend, heeft de Afdeling bepaald dat behandeling van de zaak ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2.1. De raad betoogt dat de rechtbank het beroep, voor zover door [verzoeker B] ingesteld, ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. [verzoeker A] was de toegevoegde advocaat en het in beroep bestreden besluit betreft de weigering hem extra uren te vergoeden die [verzoeker B] aan de zaak heeft besteed. Haar belang is daarom niet rechtstreeks bij dat besluit betrokken. Voorts heeft de rechtbank de raad ten onrechte verwezen in de proceskosten, omdat de kosten van rechtsbijstand in zaken over de vaststelling van de hoogte van de vergoeding in het kader van een toevoeging volgens jurisprudentie niet voor vergoeding in aanmerking komen, aldus de raad.
2.1.1. De toevoeging voor rechtsbijstand aan [wederpartij] is aan [verzoeker A] verleend en de afwijzing van zijn verzoek om vergoeding van een aantal extra uren is eveneens aan hem gericht. Gelet hierop, is [verzoeker B] geen belanghebbende bij het in beroep bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroep, voor zover door haar ingesteld, dan ook ten onrechte ontvankelijk geacht.
2.1.2. Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 december 2010 in zaak nr.
201005173/1/H2), hoeft een advocaat voor het declareren van de kosten van de door hem verleende rechtsbijstand redelijkerwijs geen kosten te maken door inschakeling van een derde, die ter zake beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Verder hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] zich in de procedure doen bijstaan door een kantoorgenoot, die niet kan worden aangemerkt als derde, in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het beroep, voor zover door [verzoeker B] ingesteld, daarbij gegrond heeft verklaard en de raad heeft veroordeeld tot vergoeding van de bij [verzoeker A] en [verzoeker B] bij de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de raad van 26 januari 2011 in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 oktober 2011 in zaak nr. 11/1416, voor zover het beroep, voor zover door [verzoeker B] ingesteld, daarbij gegrond is verklaard en de raad voor rechtsbijstand Amsterdam is veroordeeld tot vergoeding van de bij [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep in zoverre niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Reuveny
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012