201108375/1/R4.
Datum uitspraak: 18 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te Oosterhesselen, gemeente Coevorden,
appellanten,
de raad van de gemeente Coevorden,
verweerder.
Bij besluit van 31 mei 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Oosterhesselen - Burg. de Kockstraat (bouw woning)" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2012, waar [appellant] en anderen, in de persoon van [gemachtigde], de raad, vertegenwoordigd door J. Jager, werkzaam bij de gemeente, en [derdebelanghebbenden] zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor de bouw van een vrijstaande woning op het perceel gelegen tussen de percelen Burgemeester de Kockstraat 68 en 70 te Oosterhesselen.
2.2. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant] en anderen niet-ontvankelijk is voor zover ingediend namens een negental mede-ondertekenaars, nu in het beroepschrift niet de adresgegevens van deze mede-ondertekenaars zijn vermeld. Voorts is één van de mede-ondertekenaars, [mede-ondertekenaar], volgens de raad geen belanghebbende nu hij geen eigenaar meer is van één van de omringende percelen. De raad stelt zich verder op het standpunt dat de beroepsgronden die betrekking hebben op het Belvedèregebied, de cultuurhistorische gaafheid van het gebied en de belemmering van het agrarisch bedrijf buiten beschouwing moeten worden gelaten, nu deze gronden niet in de zienswijzen van [appellant] en anderen naar voren zijn gebracht.
2.2.1. [appellant] en anderen hebben de door hen ingediende zienswijzen als bijlage gevoegd bij het beroepschrift. In deze zienswijzen zijn de adresgegevens van de indieners vermeld. Nu de adresgegevens aldus bij het beroepschrift zijn vermeld, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het beroep van [appellant] en anderen, voor zover ingediend namens de mede-ondertekenaars, niet-ontvankelijk is.
2.2.2. Ter zitting is vast komen te staan dat [mede-ondertekenaar] niet langer eigenaar is van een perceel in de omgeving van het plangebied. Gesteld noch gebleken is dat [mede-ondertekenaar] schade heeft geleden als gevolg van het bestreden besluit. Ook anderszins is niet gebleken dat hij nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit. Het beroep voor zover ingediend namens [mede-ondertekenaar] is dan ook niet-ontvankelijk.
2.2.3. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan door een belanghebbende beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, planregels, of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan bij de raad naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.
Dit leidt ertoe dat besluitonderdelen die in de zienswijze niet zijn bestreden en die ongewijzigd worden vastgesteld, in de beroepsfase niet alsnog kunnen worden bestreden. Nadere gronden ter onderbouwing van een ingebrachte zienswijze kunnen echter nog in de beroepsfase naar voren worden gebracht. Artikel 6:13 van de Awb staat er niet aan in de weg dat in beroep tegen een in de zienswijzenfase aan de orde gesteld besluitonderdeel nieuwe gronden en argumenten worden aangevoerd. Dat laat onverlet dat zij buiten beschouwing moeten worden gelaten indien een goede procesorde dat in een concreet geval vereist.
2.2.4. [appellant] en anderen hebben in beroep gronden naar voren gebracht met betrekking tot het plandeel met de bestemming "Wonen". Hun zienswijzen hebben hierop eveneens betrekking. Gelet op het voorgaande is, anders dan de raad betoogt, het beroep van [appellant] en anderen in zoverre ontvankelijk. Daarnaast bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat deze gronden dusdanig laat zijn aangevoerd dat de raad daarop niet op passende wijze heeft kunnen reageren. De Afdeling volgt de raad dan ook niet in zijn betoog dat deze gronden buiten beschouwing moeten worden gelaten.
2.3. [appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met het plan dat voorziet in de bouw van de woning. Zij voeren hiertoe aan dat het plan in strijd is met het provinciaal beleid. De raad heeft volgens [appellant] en anderen ten onrechte geen rekening gehouden met de rode contour zoals weergegeven in het Provinciaal Omgevingsplan II, vastgesteld door het college van provinciale staten van Drenthe op 7 juli 2004 (hierna: POP II). De raad is over dit punt volgens hen voorts onjuist voorgelicht.
De rode contour ligt volgens [appellant] en anderen op de Burgemeester de Kockstraat. Hiervoor verwijzen zij naar de brief van het college van gedeputeerde staten van Drenthe van 19 oktober 2010. Nu het perceel buiten de rode contour valt, is nieuwbouw ter plaatse niet toegestaan, aldus [appellant] en anderen. In het plan zijn bovendien geen zwaarwegende argumenten te vinden voor het afwijken van dit provinciaal beleid.
[appellant] en anderen betogen voorts dat het plan is vastgesteld in strijd met het gemeentelijk beleid. De notitie "Uitgangspunten Open plekken" stelt de eis dat nieuwe bebouwing een functionele relatie met het gebied moet hebben. Volgens [appellant] en anderen heeft de raad deze relatie onvoldoende gemotiveerd, met name nu het gebied vanuit cultuurhistorisch oogpunt zeer waardevol is en deel uitmaakt van het Belvedèregebied.
2.3.1. De raad stelt dat de rode contour een globale contour betreft die op perceelsniveau nader afgestemd dient te worden met de provincie. In overleg met de provincie is bepaald dat de rode contour achter de bestaande woningbouw aan de Burgemeester de Kockstraat ligt. De provincie heeft voorts ingestemd met het bestemmingsplan, aldus de raad. De raad stelt dan ook dat het plan in overeenstemming is met het provinciaal beleid.
De raad stelt voorts dat het plan in overeenstemming is met de ten tijde van het verzoek om medewerking te verlenen aan de bouw van een woning geldende notitie "Uitgangspunten open plekken". Hoewel de kern Oosterhesselen tot de cultuurhistorische nederzettingen behoort, is het plangebied gelegen buiten de oorspronkelijke brink en op geruime afstand van de es, waardoor geen sprake is van cultuurhistorisch waardevol gebied.
Door de bouw van de woning ontstaat volgens de raad een hechtere functionele relatie met het gebied omdat de omliggende percelen eveneens zijn voorzien van bebouwing en met de woning een open plek wordt ingevuld. Nu de omgeving zich kenmerkt door overwegend vrijstaande woningen, past de ontwikkeling voorts goed in het omgevingsbeeld, aldus de raad.
2.3.2. Niet in geschil is dat het plan volgens het gemeentelijk beleid, getoetst diende te worden aan de notitie "Uitgangspunten open plekken", die gold ten tijde van de indiening van het verzoek medewerking te verlenen aan de bouw van het woonhuis. Voornoemde notitie verwijst naar de rode contour zoals vastgelegd in het POP II. In hoofdstuk 2 van de notitie staat onder het kopje 'Provinciaal beleid' onder meer het volgende:
"Daarnaast heeft de provincie in het POP met behulp van contourlijnen rondom de kernen aangegeven welke waardevolle gebieden van bebouwing dienen te blijven gevrijwaard. Deze contourlijnen zijn op de volgende pagina weergegeven.
De praktische betekenis ervan is dat, gerekend vanuit de kern uitbreiding van de kernbebouwing voorbij deze lijn niet wordt toegestaan. Het precieze verloop van de contourlijnen zal in het kader van het overleg over de bestemmingsplannen moeten worden bepaald. De beoordeling van de definitieve belijning die dan door de gemeente wordt gekozen, hangt volgens de provincie mede af van de kwaliteit van de landschappelijke inpassing van de stedenbouwkundige afronding."
Gelet op het voorgaande stelt de Afdeling vast dat het precieze verloop van de rode contour dient te worden vastgesteld in overleg tussen raad en provincie. In de brief van 19 oktober 2010 van het college van gedeputeerde staten, staat voor zover thans van belang het volgende:
"De Burgemeester de Kockstraat vormt de rand van de bebouwde kom van Oosterhesselen. (…) In ons vorige omgevingsplan, het POP II, was om deze reden met een rode contourlijn de grens van de bebouwde kom op de Burgemeester de Kockstraat aangegeven. (…) Wij stemmen in met dit plan, maar zien geen verdere uitbreidingsmogelijkheden voor woningbouw aan de westzijde van de Burgemeester de Kockstraat meer."
In de brief van 23 mei 2011 van het college van burgemeester en wethouders aan de raad staat, voor zover thans van belang, het volgende:
"De ligging van die contouren zijn indicatief (op een schaal van 1 : 100 000) weergegeven op functiekaart 1 behorende bij het POP II. Ambtelijk is daarbij richting gemeenten aangegeven, dat bij twijfel omtrent de feitelijke ligging van de contouren contact met de provincie kan worden opgenomen. Op dat moment zal maatwerk plaatsvinden. Bij de beoordeling van het voorliggende verzoek is geoordeeld, dat de op functiekaart 1 weergegeven kaart te weinig duidelijkheid bood om te kunnen beoordelen of het plan al dan niet voldoet aan het provinciaal beleid. Vandaar dat ambtelijk vooroverleg met de provincie heeft plaatsgevonden. Indien nader wordt ingezoomd op de functiekaart dan kan geoordeeld worden dat de contour om de kern Oosterhesselen is gelegen aan de westzijde van de Burg. de Kockstraat (witte lijn). Zie onderstaande afbeelding.
In het ambtelijk vooroverleg over dit verzoek werd door de provincie aangegeven dat kan worden beargumenteerd, dat de contour achter de reeds bestaande woningen aan deze weg is gelegen. Dat is immers ook de strekking van het provinciaal beleid: niet bouwen buiten de bestaande bebouwingscontour."
2.3.3. Gelet op het voorgaande blijkt dat overleg heeft plaatsgevonden tussen de provincie en de raad en dat daarbij vastgesteld is dat de rode contour niet in weg staat aan het plan. De provincie heeft ingestemd met het plan. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met de notitie "Uitgangspunten open plekken" en het provinciaal beleid. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat de raad op dit punt onjuist is voorgelicht.
Gelet op de aanwezige bebouwing op de percelen Burgemeester de Kockstraat 68 en 70 en op de dichtbebouwde percelen aan de overzijde van deze straat heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene woning past in het omgevingsbeeld en daarmee een functionele relatie heeft met het gebied. [appellant] en anderen hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat het plangebied een hoge cultuurhistorische waarde heeft. Gelet daarop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan op dit punt in strijd is met de notitie "Uitgangspunten open plekken". Het betoog faalt.
2.4. [appellant] en anderen stellen voorts dat het agrarisch bedrijf, dat is gelegen op korte afstand van de voorziene woning, in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd door de bouw van de woning. Hiertoe voeren zij aan dat de raad de afwijking van de in de handreiking "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) aanbevolen afstand van 50 meter niet heeft gemotiveerd en daarom onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woning.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat er feitelijk gezien geen sprake is van een agrarisch bedrijf aan de Burgemeester de Kockstraat 70. De raad voert hiertoe aan dat geen milieuvergunning is verleend, noch een melding is gedaan en dat uit belastinggegevens blijkt dat het gaat om een vrijstaande woning. Nu geen sprake is van een agrarisch bedrijf ter plaatse, is evenmin sprake van een belemmering van de agrarische bedrijfsvoering, aldus de raad. Onder de huidige omstandigheden is het niet mogelijk om bedrijfsmatig vee te houden, nu binnen een afstand van 100 meter, de minimale afstand die op grond van artikel 4 van het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: Blm) geldt in de bebouwde kom voor het bedrijfsmatig houden van vee, reeds woningen aanwezig zijn, aldus de raad.
Het perceel Burgemeester de Kockstraat 70 heeft een agrarische bestemming. Uitgaande van de maximale planologische mogelijkheden in de bestaande situatie zou zich ter plaatse een akkerbouwbedrijf kunnen vestigen. De woning op nummer 72 ligt reeds binnen de ingevolge het Blm minimaal aan te houden afstand voor akkerbouwbedrijven van 50 meter van de grootste schuur op het perceel Burgemeester de Kockstraat 70. In dit bestemmingsplan is daarom een afstand van 50 meter ten opzichte van deze schuur aangehouden. Daarmee leidt de nieuw te realiseren woning niet tot een belemmering van eventuele toekomstige agrarische bedrijfsvoering aan de Burgemeester de Kockstraat 70, aldus de raad.
2.4.2. Op het perceel gelegen aan de Burgemeester de Kockstraat 70 worden ongeveer 30 schapen gehouden. Op een afstand van iets minder dan 50 meter van de grote schuur, die voor de schapen wordt gebruikt, staat reeds een woning. De in dit plan mogelijk gemaakte woning is voorzien op een afstand van 50 meter van deze schuur. De reeds aanwezige woning vormt voor het agrarisch bedrijf, zo daarvan sprake is, reeds een beperking voor de bedrijfsvoering en de uitbreidingsmogelijkheden. Er bestaat voorts geen aanleiding voor het oordeel dat dit plan leidt tot een verdere belemmering van de agrarische bedrijfsvoering.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter plaatse van de voorziene woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Het betoog faalt.
2.5. [appellant] en anderen hebben zich in het beroepschrift ten aanzien van de gronden over contingentering, archeologische waarden en maatschappelijk draagvlak beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijzen. In de notitie zienswijzen is de raad inhoudelijk ingegaan op deze zienswijzen. [appellant] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Deze beroepsgronden kunnen dan ook niet slagen.
2.6. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover ingediend namens [mede-ondertekenaar];
II. verklaart het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Gerkema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012