201109429/1/R3.
Datum uitspraak: 18 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], handelend onder de naam Loonbedrijf [naam], gevestigd te Neerkant, gemeente Deurne, en anderen,
de raad van de gemeente Deurne,
verweerder.
Bij besluit van 29 juni 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "BiO-woningen Korte Zeilkens" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 27 september 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2012, waar [appellant] en anderen, bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.G.M. Claessens en ing. J.H. de Greef, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [zes personen] als belanghebbenden ter zitting verschenen.
2.1. Het plan voorziet aan de Korte Zeilkens te Neerkant in de bouw van vijf woningen op grond van de provinciale beleidsnota "Buitengebied in ontwikkeling" (hierna: BiO-woningen) en het als zodanig bestemmen van een bestaande woning op het perceel Korte Zeilkens 10. Voorts krijgt het agrarische bedrijf aan de Heitrak 9 een andere bestemming en wordt de splitsing van een voormalige agrarische bedrijfswoning in twee burgerwoningen mogelijk gemaakt.
2.2. [appellant] en anderen hebben hun beroepsgrond dat het plan te laat is vastgesteld om onder het overgangsrecht als bedoeld in artikel 14.4, derde lid, van de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna: de Verordening) te vallen ter zitting ingetrokken.
2.3. [appellant] en anderen, die wonen en met hun bedrijven zijn gevestigd op de percelen [locatie A], [locatie B] en [locatie C] te Neerkant, hebben bezwaren tegen het plandeel met de bestemming "Woongebied" en de aanduiding "specifieke vorm van woongebied - BiO-woning". Zij voeren aan dat het plan niet is vastgesteld binnen de termijn als bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onder e van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en dat het vaststellingsbesluit niet is gepubliceerd binnen de termijn als bedoeld in het derde lid van dat artikel. Voorts hebben de planschaderisicoanalyse en de anterieure grondtransactie- en exploitatieovereenkomst volgens hen ten onrechte niet met het ontwerpplan ter inzage gelegen.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat bedoelde beslistermijn een termijn van orde is, zodat de raad ook na het verstrijken van die termijn bevoegd is het plan alsnog vast te stellen. Vanwege onderhoudswerkzaamheden op de website www.ruimtelijkeplannen.nl is de kennisgeving van het vaststellingsbesluit pas later op die website gepubliceerd, aldus de raad. Er was geen aanleiding om de planschaderisicoanalyse als onderbouwing voor de economische uitvoerbaarheid ter inzage te leggen, omdat de percelen van derden niet in een slechtere situatie komen te verkeren. Voor de anterieure grondtransactie- en exploitatieovereenkomst bestaat op grond van de Wro geen verplichting voor de terinzagelegging van die stukken, aldus de raad.
2.3.2. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wro, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op de voorbereiding van een bestemmingsplan van toepassing, met dien verstande dat de gemeenteraad binnen twaalf weken na de termijn van terinzageligging beslist omtrent vaststelling van het bestemmingsplan.
Ingevolge het derde lid, voor zover hier van belang, geschiedt de bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan binnen twee weken na de vaststelling. Burgemeester en wethouders plaatsen de kennisgeving van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan tevens in de Staatscourant en voorts geschiedt deze langs elektronische weg.
2.3.3. Vast staat dat de in artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wro gestelde termijn is overschreden. Uit deze wettelijke bepaling noch uit enige andere bepaling kan evenwel worden afgeleid dat de raad na het verstrijken van deze termijn niet meer bevoegd is het bestemmingsplan vast te stellen. Weliswaar heeft de digitale publicatie van het bestreden besluit buiten de in artikel 3.8, derde lid, van de Wro gestelde termijn, plaatsgevonden maar dit betreft een onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten.
2.3.4. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb, legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
2.3.5. Wat betreft de planschaderisicoanalyse overweegt de Afdeling dat in het hoofdstuk Financiële aspecten in de plantoelichting staat dat het plan een gemeentelijk initiatief betreft en dat de kosten uit de verkoop van de bouwkavels moeten worden opgebracht. Blijkens het bestreden besluit zal voor de bedrijven van [appellant] en anderen geen planologisch verslechterde situatie ontstaan als gevolg van dit plan en bestaat ook verder niet de verwachting dat planschade zal worden geleden. Hieruit is af te leiden dat een planschaderisicoanalyse niet ten grondslag heeft gelegen aan het standpunt dat het plan financieel uitvoerbaar is. Dit betekent dat de planschaderisicoanalyse niet als een op het ontwerpplan betrekking hebbend stuk dient te worden aangemerkt en dat dit stuk niet met het ontwerpplan ter inzage hoefde te worden gelegd. Overigens is de planschaderisicoanalyse aan [appellant] en anderen alsnog toegezonden en hebben zij daarop kunnen reageren, zodat zij niet in hun belangen zijn geschaad.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 maart 2011 in zaak nr.
201007248/1/R1) verplicht artikel 3:11 van de Awb niet tot de terinzagelegging van anterieure overeenkomsten, nu deze niet kunnen worden aangemerkt als op het ontwerpplan betrekking hebbende stukken als bedoeld in dit artikel.
2.4. [appellant] en anderen voeren voorts aan dat de raad hun zienswijze onzorgvuldig heeft behandeld, omdat hij de aanvulling daarvan als buiten de termijn heeft aangemerkt. Verder heeft het gemeentebestuur volgens hen bewust lang informatie achtergehouden en zijn de integriteitvoorschriften niet nageleefd door belangenverstrengeling. [appellant] en anderen vermoeden dat opzettelijk een onjuiste afbeelding in het ontwerpplan is opgenomen.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de aanvulling van de zienswijze weliswaar buiten de gestelde termijn was ingediend, maar dat deze desondanks bij de beoordeling is betrokken. Voorts stelt de raad dat per abuis een onjuiste afbeelding in het ontwerpplan was opgenomen.
2.4.2. Niet in geschil is dat de aanvullende zienswijze van 4 februari 2011 niet binnen de daarvoor geldende termijn van artikel 3:16, eerste lid, van de Awb is ingediend. Deze aanvulling is als nadere motivering van de eerdere naar voren gebrachte zienswijze aangemerkt en ook door de raad in de beoordeling betrokken.
Wat betreft de stelling dat gedurende lange tijd informatie is achtergehouden volgt uit de stukken dat [appellant] en anderen op 11 april 2011 een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur hebben gedaan. Bij besluit van 28 juni 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders op dit verzoek beslist. Dat het college de informatievoorziening gedurende de bestemmingsplanprocedure bewust zou hebben vertraagd, is niet gebleken. Bovendien was de termijn voor het naar voren brengen van een zienswijze reeds ten tijde van het verzoek van 11 april 2011 verstreken.
Wat betreft het opnemen van de onjuiste afbeelding "Ruimtelijke analysekaart Heitrak" uit de "Gebiedsvisie bebouwingconcentraties" in het ontwerpplan wordt overwogen dat volgens de raad abusievelijk een onjuiste kaart in het ontwerp was opgenomen en dat naar aanleiding van de naar voren gebrachte zienswijze de juiste afbeelding in het plantoelichting is opgenomen en het bestreden besluit daarop ook is gebaseerd. Nog daargelaten dat de plantoelichting geen juridisch bindend deel uitmaakt van het plan is niet gebleken dat het opnemen van de onjuiste afbeelding in het ontwerp tot zodanige onduidelijkheid heeft geleid dat dit tot vernietiging van het bestreden besluit zou moeten leiden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de bedoelde afbeelding uit een openbaar gemeentelijk beleidsstuk komt. Dat de onjuiste afbeelding door het gemeentebestuur opzettelijk in de plantoelichting zou zijn opgenomen en daarmee een onjuiste weergave van het beleid zou zijn weergegeven is op geen enkele wijze onderbouwd. Ook van de gestelde belangenverstrengeling is niet gebleken.
De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad hun zienswijze onzorgvuldig heeft behandeld.
2.5. [appellant] en anderen betogen dat het bestreden plandeel in strijd is met de Verordening, omdat in het plan de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en de kwaliteitsverbetering van het landschap onvoldoende zijn verantwoord. Het plangebied ligt in het open buitengebied en is niet als kernrandzone, lintbebouwing, bebouwingconcentratie dan wel als zoekgebied voor verstedelijking aangewezen, zodat het bouwen van nieuwe woningen volgens de Verordening niet is toegestaan. Volgens [appellant] en anderen is het plan ook in strijd met het gemeentelijke beleid, zoals neergelegd in de Structuurvisie Plus (oktober 2005), de Gebiedsvisie bebouwingsconcentraties (december 2007) en het beleid dat ten grondslag lag aan het bestemmingsplan "Buitengebied Deurne". De raad hanteert geen consistent beleid door inbreuk te maken op het bestaande open landschap en de landschappelijke waarden en er is geen sprake van kwaliteitsverbetering. Volgens [appellant] en anderen had het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant een reactieve aanwijzing moeten geven zoals is gedaan bij het bestemmingsplan "Milhezerweg 74".
2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de kwaliteitsverbetering voldoende is verantwoord en dat voor het aanwijzen van de bebouwingsconcentraties de Gebiedsvisie bebouwingsconcentraties bepalend is. Daarmee is het plan in overeenstemming, aldus de raad.
2.5.2. Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, van de Verordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan, dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, een verantwoording van de wijze waarop financieel, juridisch en feitelijk is verzekerd dat de realisering van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft of van het gebied waarvan de gemeente de voorgenomen ontwikkeling in de hoofdlijnen heeft beschreven.
Ingevolge artikel 11.1, eerste lid, stelt een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, met inbegrip van een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, regels ter voorkoming van:
a. nieuwbouw van één of meer woningen;
b. zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen, recreatiewoningen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen.
Ingevolge artikel 11.4, eerste lid, kan in afwijking van artikel 11.1, eerste lid, een bestemmingsplan dat is gelegen in een bebouwingsconcentratie binnen een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling of binnen een gebied integratie stad-land, voorzien in de nieuwbouw van één of meer woningen waarbij er geen sprake behoeft te zijn van het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat.
Ingevolge het tweede lid blijkt uit de verantwoording, bedoeld in het eerste lid, dat:
a. het bestemmingsplan de nodige voorwaarden bevat om een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woningen te verzekeren, onverlet artikel 2.2 in verband met de kwaliteitsverbetering van het landschap;
b. er geen sprake is van een aanzet voor een stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in hoofdstuk 3;
c. geen inbreuk wordt gedaan aan de toepassing van de regeling, bedoeld in artikel 11.2.
Ingevolge artikel 14.4, tweede lid, is artikel 2.2 niet van toepassing op een bestemmingsplan voor een ruimtelijke ontwikkeling, anders dan voor een stedelijke ontwikkeling, dat is vastgesteld voor 1 juli 2011.
Ingevolge het derde lid kan in afwijking van artikel 11.4, eerste lid, een bestemmingsplan dat voor 1 juli 2011 is vastgesteld en gelegen in een bebouwingsconcentratie binnen de groenblauwe mantel of binnen agrarisch gebied, niet zijnde een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, voorzien in de bouw van één of meer woningen mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat, als bedoeld in artikel 11.4, tweede lid.
2.5.3. Voor zover in het bestemmingsplan "Buitengebied Deurne" geen woningbouw was toegestaan overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
In de Structuurvisie is het beleid voor het duurzame ruimtelijke kwaliteitsbeeld van de gemeente Deurne vastgelegd. Dit beleid is erop gericht de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente te versterken. Dit beleid is gevolgd door de door de raad op 11 december 2007 vastgestelde Gebiedsvisie bebouwingsconcentraties, die een uitwerking is van de provinciale beleidsnota "Buitengebied in ontwikkeling" en voor dit bestemmingsplan derhalve het actuele toetsingskader is. In dit beleid is de integrale, gemeentelijke visie op de kernranden en bebouwingslinten met hun omgeving vastgelegd. Het buurtschap Heitrak, dat aan de kleinschalige rondlopende weg Korte Zeilkens is gelegen, is hierin als bebouwingsconcentratie aangewezen. Op de zoneringskaart op pagina 10 is de bebouwingsconcentratie met een met rood aangegeven stippellijn omlijnd. De in het plan voorziene woningen liggen binnen die stippellijn, zodat de stelling van [appellant] en anderen dat het plangebied niet als bebouwingsconcentratie is aangemerkt onjuist is. Als ontwikkelingsmogelijkheid wordt in de Gebiedsvisie bebouwingsconcentraties genoemd dat de bebouwingsconcentratie versterkt kan worden door het toevoegen van bebouwing of door de omschakeling van agrarische bedrijvigheid naar wonen. Weliswaar is op de zoneringskaart als specifieke locatie niet het plangebied maar de zuidzijde van de Korte Zeilkens aangewezen als inbreidingsmogelijkheid in het buurtschap en voor het omschakelen naar wonen, maar uit pagina 6 van de Gebiedsvisie bebouwingsconcentraties blijkt dat de opgestelde programma's voor een deel abstract zijn omdat niet exact bepaald kan worden welke ontwikkelingen zich waar voordoen. Verder staat er dat nog niet voorzien kan worden welke ontwikkelingen zich in de toekomst voordoen, zodat de visie voor die situaties slechts de hoofdlijnen van beleid weergeeft. Gelet hierop biedt de Gebiedsvisie bebouwingsconcentraties ruimte om van de daarin aangewezen inbreidingslocatie af te wijken, mits voldoende gemotiveerd en binnen de begrenzing van de bebouwingsconcentratie zoals aangegeven op de zoneringskaart. De raad heeft voor een andere invulling van de bebouwingsconcentratie gekozen en heeft daarbij in aanmerking genomen dat de kracht van de Korte Zeilkens juist de rondlopende weg is met het uitzicht over de velden, aan de zuidzijde van de Korte Zeilkens een bosperceel ligt dat als aantrekkelijke groene begeleiding van de weg wordt beschouwd, de zuidzijde onvoldoende bouwmogelijkheden biedt en de bebouwing aan de zuidzijde de rondgaande structuur van de Korte Zeilkens niet ondersteunt. Voorts acht de raad het zicht op het binnengebied bij de rondlopende weg Korte Zeilkens, anders dan de buiten die weg gelegen velden, minder van belang. De Afdeling is van oordeel dat de andere locatiekeuze binnen de bebouwingsconcentratie voldoende is gemotiveerd. Gelet op het voorgaande is het plandeel in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.
2.5.4. Blijkens de kaart "Overige agrarische ontwikkelingen en windturbines" van de Verordening is het plangebied aangeduid als agrarisch gebied en is het niet aangeduid als vestigingsgebied voor glastuinbouw. Blijkens de kaart "Ontwikkeling intensieve veehouderij" ligt het plangebied in een verwevingsgebied.
Gelet op het voorgaande en de datum van het bestreden besluit is de overgangsregeling als bedoeld in artikel 14.4, derde lid, van de Verordening van toepassing. In paragraaf 4.3 van de plantoelichting is ingegaan op de landschappelijke inpassing, waarbij een inrichtingsschets is gegeven en is ingegaan op het stedenbouwkundige beeldkwaliteitsplan. Blijkens de verbeelding zijn ter plaatse de bestemmingen "Woongebied" en "Groen" opgenomen die gelet op de doeleindenomschrijving van die bestemmingen de landschappelijke inpassing mogelijk maken. Daarmee bevat de toelichting een verantwoording als bedoeld in artikel 11.4, tweede lid, van de Verordening. Gezien de expliciete uitsluiting van de toepassing van artikel 2.2 van de Verordening in artikel 14.4, tweede lid, en het gegeven dat het hier toegepaste artikel 14.4, derde lid, betrekking heeft op bestemmingsplannen waarvoor die uitsluiting is voorzien, is de Afdeling van oordeel dat een redelijke uitleg van de regeling met zich brengt dat met de verwijzing naar de verantwoording als bedoeld in artikel 11.4, tweede lid, niet is beoogd artikel 2.2 alsnog van toepassing te doen zijn op plannen als bedoeld in artikel 14.4, tweede lid. Gelet hierop heeft de raad zich, anders dan [appellant] en anderen betogen, terecht op het standpunt gesteld dat aan artikel 2.2 van de Verordening niet behoefde te worden getoetst.
Gelet op het voorgaande is het plandeel in overeenstemming met de Verordening.
2.5.5. Ten aanzien van de door [appellant] en anderen gemaakte vergelijking met het bestemmingsplan "Milhezerweg 74" wordt overwogen dat, wat daar ook van zij, een besluit van het college van gedeputeerde staten hier niet voorligt.
2.6. [appellant] en anderen betogen dat aan het hoofdmotief geld ten onrechte meer gewicht is toegekend dan aan de belangen van hun bedrijven. Zij stellen dat hun bedrijfsvoering wordt belemmerd. De raad heeft volgens hen onvoldoende onderzoek gedaan naar hun plannen om uit te breiden en heeft deze niet betrokken bij de belangenafweging. Verder betogen zij dat hun bedrijven geen adequate bestemming hebben gekregen.
2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat bij de milieubeoordeling van de omliggende bedrijven is uitgegaan van de maximale bebouwingsmogelijkheden en dat de bedrijven als zodanig zijn bestemd. Volgens de raad liggen de in het plan voorziene woningen buiten de geurcontouren op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) van de aanwezige bedrijven en zijn in de directe nabijheid van die bedrijven al woningen aanwezig die maatgevend zijn voor de uitbreidingsmogelijkheden. Voorts is niet gebleken van concrete uitbreidingsplannen. Verder heeft de raad verwezen naar de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) en geen aanleiding gezien van de daarin opgenomen richtafstanden af te wijken.
2.6.2. Op het perceel [locatie B] is een veehandel en transportbedrijf gevestigd en op het perceel [locatie C] een agrarisch bedrijf en agrarisch loonbedrijf. De kortste afstand van de bestemmingsvlakken "Niet-agrarische bedrijven/ semi-agrarisch bedrijf" waar bedrijfsactiviteiten van genoemde bedrijven kunnen plaatsvinden en het bouwvlak binnen de bestemming "Woongebied" is onderscheidenlijk 55 m en 95 m.
2.6.3. [appellant] en anderen hebben hun standpunt dat de voorziene woningbouw belemmerend zal zijn voor hun bedrijfsvoering gebaseerd op de niet nader onderbouwde stelling dat het bedrijf aan de Korte Zeilkens niet adequaat is bestemd. Voorts wijzen zij op uitbreidingsplannen. Daargelaten dat deze pas bekend waren na het bestreden besluit laat dit onverlet dat andere woningen volgens de raad reeds maatgevend zijn voor hun uitbreidingsmogelijkheden. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat hun bedrijfsvoering als gevolg van dit plan verder zal worden belemmerd en daardoor hun belangen onvoldoende zouden zijn meegewogen.
2.7. [appellant] en anderen betogen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de te verwachten gevolgen voor flora en fauna als gevolg van de in het plan voorziene woningbouw.
2.7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de gevolgen van het plan voor de flora en fauna zijn onderzocht. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Flora- en faunaquickscan voor bestemmingplan Korte Zeilkens te Neerkant (Gemeente Deurne)" van oktober 2010 (hierna: quickscan) en het aanvullende rapport "Bevindingen aanvullend vleermuizenonderzoek Korte Zeilkens te Neerkant (Gemeente Deurne)" van 5 september 2011 (hierna: aanvullend rapport), beide opgesteld door bureau Faunaconsult. Uit beide onderzoeken volgt dat het plan voldoet aan de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan, zoals het slopen van de stallen buiten de broedtijd, het behoud van bomen, het voorkomen van omhoog gerichte verlichting en het behouden van de sloot.
2.7.2. De vragen of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
De conclusie van de quickscan is dat de voorziene woningen geen negatieve effecten zullen hebben op de flora en fauna van de omgeving indien wordt voldaan aan de hiervoor weergegeven voorwaarden. De raad heeft ter zitting te kennen gegeven dat deze voorwaarden in de omgevingsvergunning zullen worden opgenomen. Niet is gebleken dat het plan aan die voorwaarden in de weg zal staan. In het aanvullende rapport is verder de invloed van het plan op de dwergvleermuis nader onderzocht. De conclusie is dat een overtreding van de Ffw niet te verwachten is. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de rapporten onzorgvuldig tot stand zijn gekomen dan wel anderszins onjuist zijn. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg zal staan
2.8. [appellant] en anderen betogen dat iedere verkeerstoename ongewenst is. Woningbouw dient plaats te vinden in de bebouwde kom of aangewezen uitbreidingsruimte daarvan. Ten onrechte is de raad niet ingegaan op alternatieven.
2.8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat een verkeerstoename van totaal 45,5 bewegingen per werkdag wordt verwacht. Bij deze berekening is de raad uitgegaan van de publicatie 256 "Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden - vuistregels en kengetallen gemotoriseerd verkeer" van het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte CROW.
2.8.2. Gezien de te verwachten relatief beperkte verkeerstoename die de in het plan voorziene woningen met zich brengen, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat die toename aanvaardbaar is. De stelling dat woningbouw moet plaatsvinden in de bebouwde kom gaat eraan voorbij dat de Gebiedsvisie bebouwingsconcentraties en artikel 14.4, derde lid, van de Verordening nu juist voorzien in woningbouw in het buitengebied. Gelet hierop behoefde de raad niet in te gaan op alternatieve woningbouwlocaties in de bebouwde kom.
2.9. [appellant] en anderen betogen dat de planschaderisicoanalyse onzorgvuldig is. Daartoe voeren zij aan dat hun bedrijven en mogelijke schadeclaims ten onrechte niet in die analyse zijn betrokken. Volgens [appellant] en anderen is het plan als gevolg van onvoorziene planschade financieel niet uitvoerbaar. Ter onderbouwing van de financiële uitvoerbaarheid had de raad ook inzage moeten geven in de onderliggende anterieure overeenkomsten.
2.9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat voor bedoelde bedrijven geen planologisch verslechterde situatie zal ontstaan als gevolg van dit plan en dat daarom niet de verwachting bestaat dat planschade wordt geleden in de zin van artikel 6.1 van de Wro. Dit omdat voor eventuele uitbreidingsmogelijkheden van de bedrijven op deze percelen, andere, dichterbij gelegen woningen maatgevend zijn. Het plan zal voor de bedrijfsvoering van deze bedrijven dan ook niet tot extra beperkingen leiden.
De Afdeling acht dit standpunt, gelet op hetgeen in 2.6.3 is overwogen niet onjuist. Dat de percelen [locatie B] en [locatie C] niet in de planschaderisicoanalyse zijn beoordeeld is dan ook niet onzorgvuldig. Voor zover [appellant] en anderen stellen dat zij niet kunnen nagaan of de financiële uitvoerbaarheid is verzekerd nu de onderliggende overeenkomsten niet ter inzage zijn gelegd, verwijst de Afdeling naar hetgeen in 2.3.5. is overwogen. Blijkens de plantoelichting betreft het een gemeentelijk initiatief. De kosten en mogelijke planschadevergoedingen moeten worden opgebracht uit de verkoop van de bouwkavels. Met de mede-initiatiefnemers zijn overeenkomsten gesloten waarin afgesproken is dat zij zogeheten BiO-titels kopen ten behoeve van het gemeentelijke reconstructiefonds. De plankosten komen voor rekening van de gemeente. Niet gebleken is dat de bij de overeenkomsten betrokken partijen de kosten die gemoeid zijn met het plan niet kunnen dragen. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de financiële uitvoerbaarheid onvoldoende is onderbouwd.
2.10. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Woongebied" en de aanduiding "specifieke vorm van woongebied - BiO-woning" strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012