ECLI:NL:RVS:2012:BX2539

Raad van State

Datum uitspraak
25 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201109857/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Meerwijk vastgesteld door de raad van de gemeente Uithoorn

Op 25 juli 2012 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over het bestemmingsplan 'Meerwijk', dat op 7 juli 2011 door de raad van de gemeente Uithoorn was vastgesteld. Dit bestemmingsplan betreft een actualisering van eerdere plannen en is voornamelijk conserverend van aard. De appellanten, bestaande uit twee groepen bewoners, hebben beroep ingesteld tegen de vaststelling van het bestemmingsplan, met name tegen de wijzigingsbevoegdheid die het mogelijk maakt om de bussluis tussen Meerwijk-West en Meerwijk-Oost open te stellen voor alle verkeer. De appellanten betogen dat deze wijzigingsbevoegdheid onvoldoende duidelijk is en dat de verkeersveiligheid in gevaar komt door een toename van verkeer, vooral in een kinderrijke wijk met basisscholen.

De Raad van State heeft de ontvankelijkheid van de beroepen beoordeeld en geconcludeerd dat de zienswijzen van de appellanten voldoende steun bieden voor hun beroep. De Afdeling heeft overwogen dat de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan voldoende objectief is begrensd en dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verkeersveiligheid niet onaanvaardbaar wordt aangetast. De raad heeft ook aangegeven dat er maatregelen zullen worden genomen om de veiligheid te waarborgen, zoals het instellen van een 30 km-zone en snelheidsremmende maatregelen.

Daarnaast hebben de appellanten zorgen geuit over de gevolgen voor natuurwaarden en geluidshinder door de openstelling van de bussluis. De Raad van State heeft vastgesteld dat de raad voldoende onderzoek heeft gedaan naar de geluidbelasting en luchtkwaliteit en dat de huidige inrichting van de natuurstrook niet zal veranderen. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat er geen onaanvaardbare effecten op de natuurwaarden te verwachten zijn. De beroepen van de appellanten zijn ongegrond verklaard, waarmee de vaststelling van het bestemmingsplan 'Meerwijk' door de raad van de gemeente Uithoorn is bevestigd.

Uitspraak

201109857/1/R1.
Datum uitspraak: 25 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellante sub 1C] (hierna: [appellanten sub 1]), allen wonend te Uithoorn,
2. [appellant sub 2], wonend te Uithoorn,
en
de raad van de gemeente Uithoorn,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Meerwijk" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 september 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2012, waar [appellanten sub 1], bij monde van [appellant sub 1A] en [appellante sub 1C] en bijgestaan door mr. R. Brouwer, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, [appellant sub 2], en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.S.M. Stevens en R. van der Hoek, beiden werkzaam bij de gemeente, en L. Meijers, werkzaam bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ordito B.V., zijn verschenen.
2. Overwegingen
Planbeschrijving
2.1. Het plan betreft een actualisering van de voorgaande bestemmingsplannen voor het gebied Meerwijk, begrensd door de Boterdijk, het Zijdelmeer, de rivier de Amstel, het open weidegebied Land van Blommenstijn en het Amstelplein te Uithoorn, en is overwegend conserverend van aard. Het plan voorziet onder meer in een wijzigingsbevoegdheid die het mogelijk maakt om de bestaande bussluis tussen Meerwijk-West en Meerwijk-Oost open te stellen voor alle verkeer.
Ontvankelijkheid
2.2. De raad betoogt dat het beroep van [appellanten sub 1], voor zover dit ziet op de wijzigingsbevoegdheid, niet steunt op een ingediende zienswijze nu artikel 8, lid 8.3, van de planregels niet is genoemd in de door [appellanten sub 1] ingediende zienswijzen.
2.2.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.
2.2.2. Wat betreft het betoog van de raad dat het beroep van [appellanten sub 1] in zoverre niet steunt op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze, overweegt de Afdeling dat in de zienswijzen weliswaar artikel 8, lid 8.3, van de planregels niet uitdrukkelijk is genoemd, maar dat de zienswijzen mede zien op hetgeen de in artikel 8, lid 8.3, van de planregels neergelegde wijzigingsbevoegdheid mogelijk maakt. Deze beroepsgrond van [appellanten sub 1] steunt dus op de tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijzen. Er is geen aanleiding om het beroep in zoverre niet-ontvankelijk te achten.
Het beroep van [appellanten sub 1]
Wijzigingsbevoegdheid
2.3. [appellanten sub 1], wonende aan de [locatie 1] onderscheidenlijk [locatie 2], kunnen zich niet verenigen met de in artikel 8, lid 8.3 van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Deze wijzigingsbevoegdheid is toegekend aan het gedeelte van de Laan van Meerwijk waar zich thans een bussluis bevindt en maakt het mogelijk om deze bussluis tussen Meerwijk-Oost en Meerwijk-West open te stellen voor ander verkeer dan alleen openbaar vervoer. [appellanten sub 1] voeren ten eerste aan dat deze wijzigingsbevoegdheid onvoldoende bepaald is, onder meer omdat in de genoemde planregel niet-concrete termen, zoals 'wezenlijk' en 'openbaar belang', zijn opgenomen. Ook is niet duidelijk om wat voor verkeersbesluit het gaat, welke veiligheid moet worden gegarandeerd en ter zake waarvan een trillingsonderzoek en een verkeersonderzoek moeten worden uitgevoerd.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat voldoende duidelijk is aangegeven in welke gevallen en onder welke omstandigheden de wijzigingsbevoegdheid mag worden gebruikt.
2.3.2. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan gegeven regels het plan kan wijzigen binnen bij het plan te bepalen grenzen.
2.3.3. Aan de gronden waarop de bussluis zich bevindt is in het plan de bestemming "Verkeer (V)" en de nadere aanduiding "openbaar vervoer [ov]" toegekend.
Ingevolge artikel 8, lid 8.3, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om na de omlegging van de N201, de aanduiding "openbaar vervoer [ov]" te verwijderen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarde:
a. er dient een verkeersbesluit genomen te zijn;
b. middels een akoestisch onderzoek dient voldaan te worden aan de Wet geluidhinder;
c. middels een onderzoek naar de luchtkwaliteit dient voldaan te worden aan de Wet luchtkwaliteit;
d. de veiligheid dient voldoende te worden gegarandeerd;
e. er dient een trillingsonderzoek uitgevoerd te worden;
f. er dient een verkeersonderzoek uitgevoerd te worden.
2.3.4. Beoogd is met toepassing van artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro een soepele aanpassing van bestemmingsplannen aan de zich wijzigende omstandigheden mogelijk te maken, zonder dat de waarborgen van de betrokken belangen te zeer in het gedrang komen. Juist met het oog hierop is bepaald dat op de voorbereiding van een wijzigingsplan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is.
Mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden dient in een wijzigingsbepaling in voldoende mate te worden bepaald in welke gevallen en op welke wijze hiervan gebruik mag worden gemaakt. Een wijzigingsbevoegdheid dient derhalve in deze beide opzichten door voldoende objectieve normen te worden begrensd. De vraag of een wijzigingsbepaling door voldoende objectieve normen wordt begrensd, hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij kan onder meer belang worden gehecht aan de aard van de wijziging, de omvang van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet en de aanleiding voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid.
2.3.5. Uit artikel 8, lid 8.3, van de planregels volgt dat de aanduiding "openbaar vervoer (ov)" kan worden verwijderd mits voldaan is aan een aantal voorwaarden.
Gelet op hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd is niet gebleken dat deze voorwaarden onvoldoende objectief bepaald zijn. Hiertoe overweegt de Afdeling ten eerste dat de omvang van het gedeelte van het plangebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet in relatie tot het gehele plangebied zeer beperkt is. Voorts wordt in aanmerking genomen dat het gaat om de openstelling van een bussluis voor alle verkeer ter plaatse van een reeds bestaande weg en daarmee alleen om uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op grond van de Wegenverkeerswet voldoende duidelijk is om wat voor verkeersbesluit het gaat. In die wet is ook geregeld wat een verkeersbesluit inhoudt. Evenmin acht de Afdeling onduidelijk wat onder een akoestisch onderzoek, en een onderzoek naar de luchtkwaliteit moet worden verstaan, mede gelet op hetgeen in de wijzigingsvoorwaarden omtrent deze onderzoeken is opgenomen. Over het trillingsonderzoek is door de raad toegelicht dat als gevolg van een toename van het aantal voertuigen consequenties voor gebouwen kunnen optreden, en dan met name voor woningen gelegen aan de weg. Aan de hand van de richtlijn Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen zal hiernaar een trillingsonderzoek worden uitgevoerd. Het verkeersonderzoek ziet onder meer op de controle of de weg na omlegging inderdaad niet langer gebruikt zal worden als sluiproute.
Verder heeft de raad te kennen gegeven dat de veiligheid in het algemeen en van schoolgaande kinderen in het bijzonder een hoge prioriteit heeft en dat in samenspraak met de omwonenden passende maatregelen zullen worden genomen om deze veiligheid te garanderen.
Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de wijzigingsbevoegdheid aldus onvoldoende objectief is begrensd.
De stelling van [appellanten sub 1] dat volgens hen niet-concrete termen in de planregels zijn opgenomen, leidt niet tot een ander oordeel. De Afdeling merkt daarbij op dat de door [appellanten sub 1] genoemde termen 'wezenlijk' en 'openbaar belang' niet in de desbetreffende planregel zijn opgenomen.
Gevolgen van openstelling van de bussluis
2.4. [appellanten sub 1] vrezen dat de verkeersveiligheid in gevaar wordt gebracht door een aanzienlijke toename van het overige verkeer als gevolg van openstelling van de bussluis. Zij betogen hiertoe dat de bussluis na openstelling een sluiproute zal vormen voor het verkeer tussen Utrecht en Aalsmeer/Amsterdam. Ten onrechte is hierop in het plan niet ingegaan, terwijl Meerwijk een kinderrijke wijk is waar zich twee basisscholen bevinden. [appellanten sub 1] achten een nog te nemen verkeersbesluit en nog te verrichten verkeersonderzoek, zoals in de wijzigingsvoorwaarden is opgenomen, niet voldoende om thans een goed beeld te geven van de veiligheid na openstelling.
2.4.1. De raad stelt dat de provinciale weg N201 op zodanige wijze zal worden omgelegd dat deze niet meer door Uithoorn maar daaromheen zal voeren. De Laan van Meerwijk zal volgens de raad na de omlegging daarom niet langer als route voor verkeer vanuit Utrecht richting Aalsmeer en Amsterdam gebruikt worden. Veiligheid staat voorop bij de openstelling van de bussluis, zo stelt de raad, zodat dit ook een van de wijzigingsvoorwaarden betreft. De aanwezigheid van een school in de nabijheid van de bussluis vormt echter geen reden om niet tot openstelling over te gaan. Wel moeten de juiste voorzieningen worden getroffen, zoals het instellen van een 30 km-zone, snelheidsremmende maatregelen en een oversteekvoorziening voor langzaam verkeer. In het kader van het plan is volgens de raad echter ruimtelijk niet relevant hoe deze voorzieningen vorm zullen krijgen. De raad heeft reeds toegezegd dat de benodigde maatregelen in samenspraak met bewoners zullen worden ontworpen. Daartoe zullen onder meer informatieavonden worden gehouden en een bewonerswerkgroep worden samengesteld.
2.4.2. Weliswaar stellen [appellanten sub 1] terecht dat door openstelling van de bussluis naar verwachting een toename van verkeer zal plaatsvinden, maar naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat dit als gevolg van sluipverkeer zal zijn. Daartoe wordt overwogen dat de raad te kennen heeft gegeven dat hij de bussluis in het verleden heeft ingesteld als maatregel ter voorkoming van het gebruik van de weg als sluiproute en dat openstelling van de bussluis voor alle verkeer pas aan de orde is nadat de N201 is omgelegd en wanneer het verkeer gebruik kan maken van de nieuwe N201. Er is dan geen aanleiding meer om het gedeelte tussen de Polderweg en de Laan van Meerwijk als sluiproute te gebruiken. Dit standpunt komt de Afdeling niet onjuist voor.
Voorts heeft de raad te kennen gegeven groot belang te hechten aan veiligheid en toegezegd in samenspraak met de bewoners de nodige verkeersmaatregelen te zullen nemen teneinde de veiligheid te maximaliseren. Tevens overweegt de Afdeling dat de nadere aanduiding "openbaar vervoer [ov]" slechts aan een zeer beperkt gedeelte van de Laan van Meerwijk is toegekend en deze weg voor het overige reeds toegankelijk is voor alle verkeer.
Gelet op het voorgaande is, anders dan [appellanten sub 1] hebben betoogd, naar het oordeel van de Afdeling voldoende inzicht gegeven in de gevolgen van de openstelling van de bussluis voor de verkeersveiligheid. Niet aannemelijk is dat de raad de verkeersveiligheid thans niet aanvaardbaar heeft kunnen achten. Ten overvloede wijst de Afdeling erop dat het openstellen van de bussluis pas mogelijk is na het aanwenden van een wijzigingsbevoegdheid. Daartoe dient eerst een separate procedure te worden doorlopen waarin belanghebbenden rechtsmiddelen kunnen aanwenden. Het betoog faalt.
2.5. Voorts vrezen [appellanten sub 1] voor gevolgen voor de gronden met de bestemming "Natuur (N)", gelegen aan weerszijden van de bussluis, en vrezen zij voor geluidhinder als gevolg van het toenemende verkeer. Het plan biedt volgens hen geen waarborg dat de hier aanwezige natuurwaarden beschermd zullen worden. In het rapport "Onderzoek Geluidbelasting en Luchtkwaliteit openstelling bussluis Meerwijk, Uithoorn" van 30 juli 2010, dat is opgesteld door M+P-raadgevende ingenieurs (hierna: het M+P-rapport) en ten grondslag ligt aan het plan, is ten onrechte niet ingegaan op de mogelijke effecten van openstelling voor de natuurwaarden in de strook. Het komt [appellanten sub 1] onjuist voor dat een vervijfvoudiging van het verkeer geen enkele overschrijding van de luchtkwaliteit zal opleveren. Overschrijding ligt volgens hen juist in de rede nu in dit rapport geen rekening is gehouden met de natuurwaarden, waarvoor strengere eisen bestaan. In dit kader is tevens van belang dat de wijzigingsvoorwaarden niet verplichten tot onderzoek naar de effecten van het plan op deze natuurwaarden, terwijl het openstellen van een bussluis volgens [appellanten sub 1] evident significante gevolgen heeft door de toename van passerend verkeer.
2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestemming van deze strook niet is gewijzigd en zich ter plaatse thans reeds een weg bevindt, zodat in zoverre geen sprake is van een nieuwe ontwikkeling. Derhalve behoefde geen onderzoek naar natuurwaarden te worden gedaan. De raad wijst er in dit kader op dat de structuur van de weg niet zal veranderen door openstelling van de bussluis zodat geen consequenties voor de aanwezige flora en fauna zullen optreden.
2.5.2. Ten behoeve van het plan is onderzoek gedaan naar de gevolgen voor geluidbelasting en luchtkwaliteit door openstelling van de bussluis. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het M+P-rapport, dat als conclusie vermeldt dat de toekomstige geluidbelasting op de gevels van ongeveer 120 woningen tot een reconstructiesituatie als bedoeld in de Wet geluidhinder leidt. De geluidbelasting kan gereduceerd worden door het aanbrengen van stiller asfalt. Ook het vaststellen van hogere waarden is mogelijk. Voorts vermeldt het rapport dat vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit geen bezwaar bestaat om de bussluis open te stellen.
2.5.3. Het plan is grotendeels conserverend van aard en maakt twee kleine ontwikkelingen mogelijk, te weten de bouw van een extra woning aan de Boterwijk, een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, en de opening van de bussluis. De weg waar de bussluis zich thans bevindt is reeds aanwezig en blijft fysiek gelijk. Ten behoeve van de openstelling van de bussluis is het M+P-rapport opgesteld, waarbij zowel de huidige als de toekomstige situatie is beoordeeld.
Uit dit onderzoek blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van de verkeersingrepen ruimschoots aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer voldoet, zodat vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit geen bezwaar bestaat om de bussluis open te stellen. [appellanten sub 1] hebben deze conclusie ongemotiveerd betwist. De raad heeft derhalve in redelijkheid van deze conclusie kunnen uitgaan en geen aanleiding behoeven te zien tot het doen van nader onderzoek. Dat in het M+P-rapport niet specifiek op de natuurwaarden is ingegaan geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, nu niet kan worden staande gehouden dat de conclusies van dit rapport niet van betekenis zijn voor de luchtkwaliteit in de natuurstrook.
Ten aanzien van geluid heeft de raad, in aanvulling op de desbetreffende conclusie in het M+P-rapport, te kennen gegeven dat de toekomstige geluidbelasting met name afhankelijk is van het type wegdek. De raad heeft de toekomstige geluidbelasting aanvaardbaar geacht, gelet op de in het rapport genoemde maatregelen en gelet op het nadere onderzoek dat bij openstelling van de bussluis in dit verband dient plaats te vinden. Dit standpunt van de raad is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk te achten.
Gelet op de conclusies van het M+P-rapport heeft de raad in redelijkheid mogen aannemen dat thans geen onaanvaardbare effecten op de natuur verwacht mogen worden. Daarbij betrekt de Afdeling ten eerste dat [appellanten sub 1] niet aannemelijk hebben gemaakt dat de openstelling van de bussluis zodanige gevolgen heeft voor de natuurwaarden dat de raad dit niet op voorhand aanvaardbaar heeft kunnen achten, en voorts dat de raad te kennen heeft gegeven dat bij de aanleg van de weg waar zich de bussluis bevindt de nodige maatregelen zijn getroffen om het leefgebied van de aanwezige flora en fauna niet aan te tasten, zoals de aanleg van een faunatunnel. [appellanten sub 1] hebben evenmin aannemelijk gemaakt dat die maatregelen niet voldoende zijn of dat het leefgebied van de aanwezige flora en fauna thans wordt aangetast zodat reeds daarom aanleiding bestond tot nader onderzoek.
Bestemming "Natuur (N)"
2.6. [appellanten sub 1] betogen verder dat in het plan ten onrechte geen nadere invulling is gegeven aan de gronden met de bestemming "Natuur (N)". Niet duidelijk is wat met deze bestemming moet worden beschermd. Dit klemt te meer nu in de plantoelichting staat dat de natuurstrook een ecologische verbindingszone is.
2.6.1. De raad stelt voorop dat het onderhavige plan een actualisatie van het voorgaande plan is, waarin aan de desbetreffende gronden eveneens een natuurbestemming was gegeven. Artikel 6 van de planregels omschrijft wat met de bestemming "Natuur (N)" wordt beschermd en waar deze gronden voor zijn bestemd. Verder volgt uit de provinciale verordening, waarin de ligging van de EHS is geregeld, dat de gronden geen deel uitmaken van de ecologische verbindingszone. Evenmin wordt dit in de plantoelichting gesteld. Wel hecht de raad grote waarde aan dit gebied en heeft de gronden daarom als natuur bestemd. Aangezien de gronden niet behoren tot de ecologische verbindingszone hoeft geen rekening te worden gehouden met de regelgeving hieromtrent. Het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid kan daarom niet in strijd zijn met deze regelgeving.
2.6.2. Ingevolge artikel 6, lid 6.1, sub a, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Natuur (N)" bestemd voor behoud, bescherming en beheer van water, oevers en oeverlanden met natuurwaarden in combinatie met wateraan- en afvoer, waterberging en scheepvaart.
2.6.3. De Afdeling stelt voorop dat het in beginsel tot de beleidsvrijheid van de raad behoort om de mate van gedetailleerdheid van een plan te bepalen. In dit geval betreft het een conserverend plan waarbij de raad bij de vaststelling van het plan zowel ten aanzien van de bestemming als ten aanzien van de regels heeft aangesloten bij het voorgaande plan. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen om ten aanzien van de bestemming "Natuur (N)" geen nadere invulling in het plan op te nemen dan hetgeen in artikel 6, lid 6.1, sub a van de planregels staat. Deze planregel biedt naar het oordeel van de Afdeling voldoende waarborg dat de ter plaatse aanwezige natuurwaarden beschermd zullen worden. Dat niet specifiek is omschreven om welke natuurwaarden het gaat, maakt dit niet anders. De Afdeling betrekt hierbij dat [appellanten sub 1] niet betwist hebben dat de huidige inrichting van de strook, bestaande uit onder meer riet, oevers en kleine slootjes, past binnen de bestemmingsomschrijving zoals opgenomen in artikel 6.
Voor zover in de plantoelichting staat dat de desbetreffende natuurstrook een ecologische verbindingszone betreft, overweegt de Afdeling dat de plantoelichting, anders dan de regels en de verbeelding, niet tot de bindende delen van het plan behoort. Ter zitting is vast komen te staan dat de gronden aan weerszijden van de bussluis niet binnen de ecologische verbindingszone of de EHS liggen. Gelet hierop heeft de raad terecht geen rekening gehouden met de regelgeving hieromtrent. Het betoog van [appellanten sub 1] met betrekking tot de provinciale verordening en structuurvisie mist daarmee feitelijke grondslag.
2.7. Ook betogen [appellanten sub 1] dat de huidige inrichting van deze strook, onder meer bestaande uit een skatepark en een speelterrein met speeltoestellen, niet overeenkomt met het doel van de bestemming "Natuur (N)" en dat ten onrechte niet in het plan is aangegeven dat deze faciliteiten zullen worden verwijderd teneinde de bestemming te handhaven.
2.7.1. De raad betoogt dat de voorzieningen die zich momenteel ter plaatse van de gronden met de bestemming "Natuur (N)" bevinden passend zijn binnen de bestemming en dat hij niet voornemens is deze te verwijderen.
2.7.2. De Afdeling overweegt dat het plan geen regels kan bevatten die er op zien dat faciliteiten die naar gesteld in strijd zouden zijn met de bestemming moeten worden verwijderd, zodat de raad hieromtrent terecht niets heeft opgenomen. Het betoog faalt.
Gronden naast de woning van [appellant sub 1A]
2.8. [appellant sub 1A] woont aan de [locatie 1] en heeft in het verleden naast zijn woning een strook grond van de gemeente Uithoorn in gebruik gehad als tuin. Hij kan zich niet verenigen met de aan deze strook toegekende bestemming "Verkeer (V)". Deze bestemming doet volgens hem geen recht aan het gebruik van de strook en hij stelt dat het toekennen van een bestemming "Tuin (T)" dan wel "Groen (G)"meer voor de hand had gelegen. [appellant sub 1A] wijst er voorts op dat uit de plantoelichting niet blijkt van een gewijzigd standpunt ten aanzien van deze strook.
2.8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan een actualisatie is van de voorgaande bestemmingsplannen voor Meerwijk. De bestemmingen en regels zijn overgenomen uit het voorheen voor deze gronden van toepassing zijnde plan. De raad heeft geen aanleiding gezien om de strook anders te bestemmen dan in het hiervoor geldende plan, waar aan deze strook eveneens de bestemming "Verkeer (V)" was toegekend.
2.8.2. Aan de gronden van de strook grenzend aan het perceel van [appellant sub 1A] is in het plan de bestemming "Verkeer (V)" toegekend.
Ingevolge artikel 8, lid 8.1, van de planregels, zijn ter plaatse van gronden met deze bestemming wegen, fiets- en voetpaden, water, bermen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en straatmeubilair toegestaan.
2.8.3. Gelet op de systematiek van de Wro komt aan de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan. Nu het plan een actualisering betreft van het voorgaande plan en de raad te kennen heeft gegeven geen aanleiding te hebben gezien een andere bestemming aan de gronden waarop de strook zich bevindt toe te kennen, is het standpunt van de raad om aan te sluiten bij de in het voorgaande plan toegekende bestemmingen en voorschriften, en dientengevolge aan de desbetreffende gronden wederom de bestemming "Verkeer (V)" toe te kennen, niet onredelijk te achten. Ter zitting is gebleken dat de feitelijke inrichting van de gronden bestaat uit groen en struiken, zodat, aangezien de bestemming "Verkeer (V)" ook groenvoorzieningen toestaat, het bestaande gebruik als zodanig is bestemd. Dat [appellant sub 1A] een andere bestemming beter vindt passen bij het gebruik van deze gronden leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat niet aannemelijk is dat onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van [appellant sub 1A], nu hij de ingebruikgevingsovereenkomst met betrekking tot deze gronden zelf heeft opgezegd.
2.9. In hetgeen [appellanten sub 1] in zoverre hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellanten sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.10. [appellant sub 2] woont aan de [locatie 3] en kan zich niet verenigen met het plan, voor zover dit niet voorziet in de mogelijkheid om haar woning op de door haar gewenste wijze te vergroten. Zij betoogt dat er geen concrete of zwaarwegende argumenten zijn om voor elke woning binnen het plangebied - ongeacht woningtype, wijze van uitbouwen, 'burensituatie' of voor- of achterzijde van de woning - de door haar gewenste uitbreiding te verbieden, ook omdat het gemeentebestuur door het weigeren van een omgevingsvergunning per geval kan beslissen geen medewerking te verlenen.
Voorts kan [appellant sub 2] zich niet vinden in de argumentatie van de raad om vanwege de impact op de stedenbouwkundige structuur niet te willen afwijken van zijn beleid in de Notitie 'Ruime Jas' Bestemmingen en om die reden haar verzoek om uitbreidingsmogelijkheden niet in te willigen. Zij betoogt hiertoe dat de door haar gewenste uitbreiding geen invloed heeft op de voorgevelrooilijn en de (nok)hoogte, de aspecten die volgens de genoemde notitie bepalend zijn voor de stedenbouwkundige structuur. Verder is het standpunt van de raad dat uitbouwen plat afgedekt dienen te worden een mening die vanuit het oogpunt van esthetiek, veiligheid en onderhoud discutabel is, en betreffen het verlies aan privacy, schaduwwerking en verlies van uitzicht situatie-afhankelijke aspecten die per geval beoordeeld dienen te worden.
Tot slot betoogt [appellant sub 2] dat de Notitie 'Ruime Jas' Bestemmingen niet ziet op de door haar gewenste uitbreiding en bovendien dateert uit 2007, terwijl zowel de situatie op de woningmarkt als de wettelijke regelingen sindsdien sterk zijn gewijzigd. [appellant sub 2] wijst hierbij in het bijzonder op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
2.10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij, om eenduidig te kunnen anticiperen op verzoeken als die van [appellant sub 2] en vooruitlopend op de actualisatie van bestemmingsplannen, in 2007 de Notitie 'Ruime Jas' Bestemmingen heeft vastgesteld. Deze notitie bevat een uniforme regeling voor de gehele gemeente Uithoorn met betrekking tot aan- en bijgebouwen, welke in alle nieuw op te stellen bestemmingsplannen zal worden opgenomen. Het uitbouwen van een woning over twee bouwlagen, zoals [appellant sub 2] voor ogen staat, is op grond van deze notitie niet gewenst, omdat men vanwege de beperkte afstand tussen de woningen wil voorkomen dat de gemeente een te sterk stedelijk karakter krijgt. Per bestemmingsplan zal worden gekeken in welke gevallen wel uitbreiding over twee bouwlagen kan worden toegestaan. In het geval van Meerwijk is dat echter niet gewenst gebleken. Deze conclusie wordt versterkt door de structuurvisie, waarin Meerwijk behoort tot het dorpse, landelijke gezicht van de gemeente. Hierover is aangegeven dat er geen ontwikkelingen mogen plaatsvinden die afbreuk aan dit karakter doen. Een uitbreiding zoals [appellant sub 2] wenst, heeft volgens de raad zo goed als altijd een impact op de stedenbouwkundige structuur en kan ook leiden tot planschade. De woningen elders in de wijk met een doorgetrokken kap zijn niet vergelijkbaar met de onderhavige situatie, aangezien deze bij de stedenbouwkundige opzet al als zodanig ontworpen zijn en ook zo zijn opgenomen in het bestemmingsplan. Deze woningen tasten daarmee de stedenbouwkundige eenheid en het straatbeeld niet aan.
De Wabo bevat inderdaad verruimingen om vergunningvrij te bouwen in het achtererfgebied, maar dit betreft volgens de raad niet het bouwen over twee bouwlagen. Dit dient in het bestemmingsplan te worden vastgelegd waarbij de raad beleidsvrijheid toekomt. Op basis van eerder vastgesteld beleid, waaronder de Notitie 'Ruime Jas' Bestemmingen en de structuurvisie, heeft de raad geen aanleiding gezien de door [appellant sub 2] gewenste uitbreiding in het plan mogelijk te maken, ook vanwege zijn wens uniformiteit in Meerwijk en de gemeente Uithoorn als geheel te behouden en de vrees voor precedentwerking.
2.10.2. Aan de gronden waarop de woning van [appellant sub 2] zich bevindt is in het plan onder meer de bestemming "Wonen" en de nadere bouwaanduiding "aaneengebouwd [aeg]" toegekend.
Ingevolge artikel 10, lid 10.1, van de planregels zijn ter plaatse van deze bestemming onder meer woningen toegestaan.
Ingevolge lid 10.2.2, sub c, geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen dat ter plaatse van de aanduiding "aaneengebouwd [aeg]" uitsluitend aaneengesloten hoofdgebouwen, minimaal twee aaneen, worden gebouwd.
Ingevolge lid 10.2.3, gelden voor het bouwen van aan-, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen de volgende bepalingen;
(…)
d. de bovenzijde (dakrand) van een aan- of uitbouw of (aangebouwde) bijgebouwen mag niet hoger worden gesitueerd dan 25 cm boven de bovenzijde van de vloer van de 1e verdieping;
(…)
h. de aan- of uitbouwen of (aangebouwde) bijgebouwen mogen uitsluitend plat worden afgedekt.
2.10.3. Ter zitting is vast komen te staan dat [appellant sub 2] haar woning wenst uit te breiden door een aanbouw aan haar woning te realiseren en vervolgens de bestaande kap tot aan de bovenrand van deze aanbouw door te trekken, teneinde op deze wijze de tweede bouwlaag te vergroten. Volgens [appellant sub 2] betreft dit een uitbreiding die veelvuldig in Meerwijk voorkomt en derhalve geen afwijkend beeld vormt.
2.10.4. Bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan komt aan de raad, gelet op de systematiek van de Wro, in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe. Bij de beoordeling van het verzoek van [appellant sub 2] om de door haar gewenste uitbreidingsmogelijkheid in het plan op te nemen heeft de raad zich onder meer gebaseerd op de Notitie 'Ruime Jas' Bestemmingen, daterend van 22 maart 2007. Dit is op zichzelf niet onredelijk te achten. De enkele stelling van [appellant sub 2] dat de Notitie 'Ruime Jas' Bestemmingen uit 2007 dateert maakt dit niet anders.
2.10.5. In de Notitie 'Ruime Jas' Bestemmingen is onderzocht wat de mogelijkheden zijn voor een zogenoemde 'ruime jas'-bestemming ten aanzien van woningen, waarbij als uitgangspunt de bestaande stedenbouwkundige opzet van de wijken gold. Omdat de karakteristiek van deze stedenbouwkundige structuur wordt bepaald door de massa en positie van de hoofdbebouwing en hiervoor met name de voorgevelrooilijn en de nokhoogte van invloed zijn, is in deze notitie vooral gekeken naar de mogelijkheden voor verruimingen achter de voorgevelrooilijn.
Met betrekking tot aan- en uitbouwen over twee woonlagen wordt in de notitie voorgesteld dit niet toe te staan, omdat de afstanden tussen de woningen in de gemeente Uithoorn in de meeste gevallen niet groot zijn. Het uitbreiden over twee bouwlagen heeft zo goed als altijd een impact op de stedenbouwkundige structuur en kan ook planschade tot gevolg hebben. Weliswaar is in een aantal gevallen meegewerkt aan vrijstelling van het bestemmingsplan voor een opbouw op een aanbouw, maar dit betreft incidentele gevallen welke voor de vaststelling van deze kaders geen precedent scheppen. Ter zitting is vast komen te staan dat die gevallen niet vergelijkbaar zijn met de situatie van [appellant sub 2].
2.10.6. De raad heeft te kennen gegeven dat in het kader van de gemaakte inventarisatie voor het bestemmingsplan onderzocht is of er specifieke situaties zijn waar de mogelijkheid kan worden geboden om een woning over twee bouwlagen uit te breiden, maar dat gebleken is dat een aan- en uitbouw over twee bouwlagen niet wenselijk is. Ter zitting heeft de raad desgevraagd toegelicht dat de voorgevelrooilijn en de nokhoogte als gevolg van de door [appellant sub 2] gewenste uitbreiding weliswaar niet zullen worden aangetast, maar dat de uitbreiding zal leiden tot een bouwmassa die groter is dan gewenst. De raad heeft om die reden zijn belang om uniformiteit in Meerwijk en de gemeente Uithoorn als geheel te behouden, de stedenbouwkundige structuur ter plaatse te handhaven en precedentwerking te voorkomen zwaarder laten wegen dan het belang van [appellant sub 2] bij het mogelijk maken van de gewenste uitbreiding. Dit standpunt is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk te achten, gelet op het beleid zoals opgenomen in de Notitie 'Ruime Jas' bestemmingen en de beleidsvrijheid die de raad bij de vaststelling van bestemmingsplannen toekomt. Daarbij betrekt de Afdeling dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden waarom de raad in het geval van [appellant sub 2] van zijn beleid had moeten afwijken.
2.11. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
Proceskosten
2.12. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Zwemstra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012
91-667.