ECLI:NL:RVS:2012:BX2542

Raad van State

Datum uitspraak
25 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201106104/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • A.B.M. Hent
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag inschrijving op de uitwijklijst voor tolken door de minister van Veiligheid en Justitie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank had op 27 april 2011 geoordeeld dat de minister de aanvraag van [wederpartij] tot inschrijving op de uitwijklijst als tolk Nederlands-Berber en Nederlands-Arabisch had moeten goedkeuren. De minister had deze aanvraag op 7 juli 2009 afgewezen, omdat [wederpartij] niet voldeed aan de vereisten zoals vastgelegd in de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) en het Besluit uitwijklijst. De rechtbank oordeelde dat het Besluit uitwijklijst onbevoegdelijk was vastgesteld en dat de minister bij de beoordeling van de aanvraag enkel de vereisten van de Wbtv mocht hanteren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 9 mei 2012 behandeld. De minister stelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de aanvraag niet aan het Besluit uitwijklijst had mogen worden getoetst. De Afdeling oordeelde dat het Besluit uitwijklijst, hoewel onbevoegdelijk vastgesteld, als een vaste gedragslijn door de minister was toegepast en dus bij de beoordeling van de aanvraag betrokken mocht worden. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [wederpartij] ongegrond, waarmee de afwijzing van de aanvraag door de minister werd bevestigd.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor tolken en vertalers om te voldoen aan de gestelde eisen voor inschrijving op de uitwijklijst en bevestigt de bevoegdheid van de minister om aanvullende vereisten te stellen, mits deze in lijn zijn met de Wbtv. De zaak illustreert ook de juridische complexiteit rondom de vaststelling van beleidsregels en de toepassing daarvan in individuele gevallen.

Uitspraak

201106104/1/A3.
Datum uitspraak: 25 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 april 2011 in zaak nr. 10/4235 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Den Haag,
en
de minister.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2009 heeft de minister een aanvraag van [wederpartij] tot inschrijving op de zogenoemde uitwijklijst als tolk Nederlands-Berber (Tarifit), Nederlands-Arabisch (Marokkaans), Nederlands-Arabisch (Algerijns) en Nederlands-Arabisch (standaard) afgewezen.
Bij besluit van 3 december 2009 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 december 2009 vernietigd en bepaald dat een nieuw besluit dient te worden genomen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 mei 2011, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2012, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. D.E.S. Tomeij, werkzaam bij de raad voor rechtsbijstand, en [wederpartij], bijgestaan door mr. D. Tap, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 2, derde lid, eerste volzin, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: Wbtv) kan de minister een lijst houden waarop de gegevens worden bijgehouden van tolken en vertalers die beschikken over een recente verklaring omtrent het gedrag en die wegens het ontbreken van opleidingen of het ontbreken van onafhankelijke deskundigen die de kennis kunnen toetsen, niet kunnen aantonen te beschikken over de vereiste competenties taalvaardigheid in de bron- of de doeltaal of kennis van de cultuur van het land of gebied van de bron- of doeltaal. De minister kan een instelling aanwijzen die deze lijst bijhoudt.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Regeling aanwijzing bewerker en mandaat register beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Regeling) van 24 december 2008 (Stcrt. 2008, 250) heeft de minister de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch aangewezen als de instelling die de lijst bijhoudt, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Wbtv (hierna: de uitwijklijst).
De raad voor rechtsbijstand heeft voor de beoordeling van aanvragen tot plaatsing op de uitwijklijst het Besluit Uitwijklijst Wbtv (Scrt. 2009, 102; hierna: het Besluit uitwijklijst) vastgesteld.
Volgens artikel 1, zoals dat luidde ten tijde van belang, kan de Raad voor Rechtsbijstand, indien hij een verzoek van een tolk of vertaler om te worden ingeschreven in het Register voor beëdigde tolken en vertalers afwijst, de tolk of vertaler voor de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) plaatsen op de uitwijklijst indien:
-    in de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) geen door de Raad voor Rechtsbijstand erkende toets kan worden afgelegd;
-    en de tolk of vertaler aantoonbaar beschikt over:
o    aantoonbaar mbo-denk/werkniveau;
o    en taalcompetenties in bron- en doeltaal op niveau B2 van het Europese referentiekader voor talen;
o    en relevante werkervaring als tolk, respectievelijk vertaler;
-    en de tolk of vertaler minimaal 8 punten scoort op de competentiematrix die als bijlage bij dit besluit is gevoegd.
Volgens de Bijlage criteria voor plaatsing op de uitwijklijst (Stcrt. 2009, 111), zoals die luidde ten tijde van belang, moet een tolk of vertaler aan alle van onderstaande eisen voldoen om op de uitwijklijst te kunnen worden geplaatst:
A.    tenminste havo/mbo-diploma of een buitenlands diploma van vergelijkbaar niveau;
B.    aantoonbare taalcompetentie op niveau B2 (ERK) in zowel bron- als doeltaal;
C.    aantoonbare werkervaring als tolk respectievelijk vertaler;
D.    ten minste 8 punten op grond van onderstaande claims:
1.    moedertaalspreker + middelbaar onderwijs in die taal 4 punten
of
moedertaalspreker + hoger onderwijs in die taal 6 punten
2.    lager onderwijs in het taalgebied van de voor 2 punten
betrokkene vreemde taal
of
middelbaar onderwijs in het taalgebied van de voor 3 punten
betrokkene vreemde taal
of
hoger onderwijs in het taalgebied van de voor 5 punten
betrokkene vreemde taal
3.    taalstudie (niveau hoger onderwijs) van de voor 4 punten
betrokkene vreemde taal
4.    1 jaar werkervaring (anders dan tolk of vertaler) in 2 punten
het taalgebied van de voor betrokkene vreemde taal
of
ten minste 2 jaar werkervaring in het taalgebied van 3 punten
de voor betrokkene vreemde taal
5.    (deel-)certificaat van een tolk- of vertaleropleiding 2 punten
2.2.    Bij het besluit op bezwaar heeft de minister de afwijzing van de aanvraag van [wederpartij] gehandhaafd, omdat hij niet voldoet aan de in artikel 1 van het Besluit uitwijklijst neergelegde vereisten. Met de door hem overgelegde cursuscertificaten heeft hij niet aangetoond te beschikken over mbo-niveau, aldus de minister. Verder heeft de minister gesteld dat de plaatsing van [wederpartij] op de uitwijklijst als tolk Nederlands-Arabisch (Marokkaans) en Nederlands-Berber een kennelijke misslag is geweest en dat deze plaatsing overigens ook niet aan [wederpartij] persoonlijk kenbaar is gemaakt. Voorts heeft de minister [wederpartij] niet gevolgd in zijn betoog dat het Besluit uitwijklijst onverbindend is.
2.3.    De rechtbank heeft het besluit op bezwaar vernietigd, omdat het Besluit uitwijklijst onbevoegdelijk door de raad voor rechtsbijstand is vastgesteld, zodat het niet bij de besluitvorming had mogen worden betrokken. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de minister bij het nieuwe besluit op bezwaar slechts mag toetsen aan de twee in artikel 2, derde lid, van de Wbtv neergelegde vereisten voor plaatsing op de uitwijklijst. Het zou in strijd zijn met de rechtszekerheid om het inmiddels bekrachtigde Besluit uitwijklijst alsnog bij de besluitvorming te betrekken, aldus de rechtbank.
2.4.    De minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de aanvraag van [wederpartij] niet had mogen worden getoetst aan het Besluit uitwijklijst.
2.4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraken van 24 augustus 2011 in zaken nrs.
201100163/1/H3en
201100969/1/H3), behelst het in paragraaf 3 van de Regeling aan de raad voor rechtsbijstand gegeven mandaat voor wat betreft de Wbtv slechts de bevoegdheid tot het nemen van besluiten en niet tevens een mandaat voor de vaststelling van beleidsregels. Daarvoor is ingevolge afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht gelezen in verbinding met artikel 4:81 van die wet een afzonderlijk mandaat vereist. Nu de minister dit mandaat eerst bij regelingen van 13 januari 2011 (Stcrt. 2011, 1029 en 1030) heeft verleend en het Besluit uitwijklijst heeft bekrachtigd, bevatte het Besluit uitwijklijst ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar geen bevoegdelijk vastgestelde beleidsregels als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Zoals de Afdeling in voormelde uitspraken en in de uitspraak van 21 maart 2012 in zaak nr.
201104182/1/A3heeft overwogen, betekent dit evenwel niet dat de minister bij de beoordeling van de aanvraag het Besluit uitwijklijst niet mocht betrekken. De minister heeft het Besluit uitwijklijst sinds de vaststelling op 25 mei 2009 bij de beoordeling van alle aanvragen toegepast, zodat het dient te worden geduid als een vaste gedragslijn die als zodanig bij de beoordeling mocht worden betrokken. Daarom heeft de rechtbank het besluit op bezwaar ten onrechte reeds op deze grond vernietigd en heeft ten onrechte nagelaten de overige beroepsgronden van [wederpartij] te behandelen.
Het betoog slaagt.
2.5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de minister van 3 december 2009 behandelen.
2.6.    [wederpartij] heeft betoogd dat het Besluit uitwijklijst in strijd is met de Wbtv, nu daarin vereisten worden gesteld die geen basis hebben in de Wbtv. Voorts bevat het Besluit uitwijklijst ten onrechte geen met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit beëdigde tolken en vertalers vergelijkbare mogelijkheid om anderszins aan te tonen te beschikken over de vereiste competenties, aldus [wederpartij].
2.6.1.    Artikel 2, derde lid, van de Wbtv laat de minister vrij om een lijst zoals de uitwijklijst bij te houden. Er is geen grond voor het oordeel dat aan die vrijheid niet door het stellen van nadere vereisten invulling mocht worden gegeven. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het doel van de vereisten voor plaatsing op de uitwijklijst, namelijk het verzekeren dat de betrokken tolken en vertalers over voldoende vaardigheden beschikken, aansluit bij het doel van de Wbtv, te weten het waarborgen van de integriteit en kwaliteit van tolken en vertalers.
2.6.2.    In artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit beëdigde tolken en vertalers is geregeld welke getuigschriften afdoende zijn om aan te tonen te voldoen aan de wettelijke competenties voor inschrijving in het register beëdigde tolken en vertalers. Dit lid, aanhef en onder b, maakt het mogelijk om ook op andere wijze dan door middel van het overleggen van een van die getuigschriften aan te tonen te voldoen aan de vereiste competenties. In het Besluit uitwijklijst is echter niet bepaald op welke wijze een aanvrager dient aan te tonen te voldoen aan de daarin gestelde vereisten. Reeds daarom behoefde in het Besluit uitwijklijst niet een met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit beëdigde tolken en vertalers vergelijkbare bepaling te worden opgenomen.
Het betoog faalt.
2.7.    Verder heeft [wederpartij] betoogd dat de minister in het besluit op bezwaar ten onrechte heeft gesteld dat uit de stukken niet blijkt dat hij relevante tolkervaring heeft opgedaan.
2.7.1.    Ook indien zou moeten worden geoordeeld dat [wederpartij] met de door hem overgelegde bescheiden wel heeft aangetoond te beschikken over relevante werkervaring als tolk, blijft staan dat hij naar het oordeel van de minister niet heeft voldaan aan de overige in artikel 1 van het Besluit uitwijklijst neergelegde vereisten. Dit betoog kan derhalve niet leiden tot het daarmee door [wederpartij] beoogde doel.
Het betoog faalt.
2.8.    [wederpartij] heeft voorts betoogd dat de minister in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door zijn aanvraag af te wijzen, nu vier andere personen wel op de uitwijklijst zijn geplaatst, terwijl ook zij niet voldoen aan de in het Besluit uitwijklijst neergelegde vereisten.
2.8.1.    De minister heeft in het verweerschrift gesteld dat de door [wederpartij] genoemde gevallen niet vergelijkbaar zijn met deze zaak, nu de desbetreffende personen hebben aangetoond aan de vereisten van het Besluit uitwijklijst te voldoen, waaronder de vereisten betreffende mbo-denk- en werkniveau en beheersing van de Nederlandse taal op minimaal B2-niveau. [wederpartij] heeft dit niet betwist. Derhalve faalt het betoog.
2.9.    Ten slotte heeft [wederpartij] betoogd dat de minister het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door het bezwaar ten aanzien van de talen Nederlands-Arabisch (Marokkaans) en Nederlands-Berber ongegrond te verklaren, terwijl hij hangende bezwaar als tolk voor die vertaalrichtingen op de uitwijklijst is geplaatst.
2.9.1.    In het verweerschrift heeft de minister uiteengezet dat [wederpartij] hangende bezwaar gedurende enige tijd in het zoeksysteem op de internetsite zichtbaar was als zijnde geplaatst op de uitwijklijst als tolk Nederlands-Arabisch (Marokkaans) en Nederlands-Berber. Verder heeft de minister toegelicht dat dit het gevolg was van een vergissing bij het verwerken van de gegevens van [wederpartij] in het registratiesysteem voor tolken en vertalers, welk systeem direct gekoppeld is aan de internetsite. Zoals de minister terecht heeft aangevoerd, heeft [wederpartij] aan deze vermelding in het zoeksysteem niet het gerechtvaardigde vertrouwen mogen ontlenen dat de minister had besloten zijn aanvraag om inschrijving als tolk voor voormelde talen toe te wijzen, aangezien dit overigens niet aan [wederpartij] persoonlijk kenbaar is gemaakt. De minister heeft daarom niet in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld door het bezwaar ook met betrekking tot die talen ongegrond te verklaren.
Het betoog faalt.
2.10.    Het beroep tegen het besluit van de minister van 3 december 2009 is ongegrond.
2.11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 april 2011 in zaak nr. 10/4235;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink    w.g. Herweijer
voorzitter              ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012
640.