ECLI:NL:RVS:2012:BX2550

Raad van State

Datum uitspraak
25 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110712/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • D.A.B. Montagne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor landbouwloods in Steenbergen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen op 13 juli 2010 een bouwvergunning geweigerd voor het oprichten van een landbouwloods op een perceel in Steenbergen. De weigering was gericht tegen de vennootschap die een agrarisch bedrijf exploiteert en die de opslagplaats voor uien wilde creëren. Het college verklaarde het bezwaar van de vennootschap ongegrond bij besluit van 28 februari 2011. De rechtbank Breda heeft op 22 augustus 2011 het beroep van de vennootschap gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd, wat leidde tot hoger beroep van het college bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 9 mei 2012. De rechtbank had overwogen dat het bouwplan niet in strijd was met het bestemmingsplan, maar het college betoogde dat de opslag van uien afkomstig uit Wallonië niet onder de agrarische bedrijfsvoering van het perceel in Steenbergen viel. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank dit niet had onderkend en dat de opslag van uien uit Wallonië niet als een toegestane nevenactiviteit van het agrarische bedrijf in Steenbergen kon worden aangemerkt. De geografische afstand en de exploitatieverschillen tussen de percelen in Steenbergen en Wallonië waren hierbij van belang.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep van het college gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 28 februari 2011 van het college alsnog ongegrond. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 25 juli 2012.

Uitspraak

201110712/1/A1.
Datum uitspraak: 25 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 22 augustus 2011 in zaak nr. 11/2060 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2010 heeft het college geweigerd bouwvergunning te verlenen aan [wederpartij] voor het oprichten van een landbouwloods op het perceel [locatie 1] te Steenbergen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 28 februari 2011 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 augustus 2011, verzonden op 24 augustus 2011, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 februari 2011 vernietigd, het besluit van 13 juli 2010 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 oktober 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 2 november 2011.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P.J. Dudok, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door ing. J.B.M. Lauwerijssen, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    [vennootschap] exploiteert aan de [locatie 2] te Steenbergen een agrarisch bedrijf gericht op de grootschalige teelt en verwerking van pootgoed en uien. Daarnaast beschikt deze vennootschap over landbouwgrond in Ossendrecht en pacht zij gronden in Wallonië. [wederpartij], een van de vennoten van [vennootschap], wil op het perceel een opslagplaats creëren voor uien die afkomstig zijn van de landbouwgronden in Steenbergen, Ossendrecht en Wallonië.
2.2.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied" met de detailbestemming "Agrarisch bouwblok".
Ingevolge artikel 11, onder A, zijn de gronden aangewezen voor "Agrarisch gebied" bestemd voor:
1. duurzaam agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening;
2. recreatief medegebruik.
Ingevolge artikel 13, onder A, zijn de gronden die op plankaart 2 zijn aangewezen voor "Agrarisch bouwblok", bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met bijbehorende voorzieningen.
Ingevolge artikel 13, onder C, sub 2, wordt onder verboden gebruik van de bouwwerken, als bedoeld in artikel 7, sub 1, in ieder geval begrepen het gebruik:
a. voor bewoning, behoudens de agrarische bedrijfswoning;
b. voor de uitoefening van enige tak van handels-, detailhandels- en bedrijfsdoeleinden, met uitzondering van:
- het agrarische bedrijf en de verkoop in het klein als niet zelfstandig onderdeel van het agrarische bedrijf, mits dit beperkt blijft tot in het bedrijf voortgebrachte producten.
- een agrarisch verwerkend bedrijf en de verkoop van de in het bedrijf verwerkte producten, uitsluitend binnen het bouwblok met zodanige aanduiding.
Ingevolge artikel 3, onder 4, van de planvoorschriften wordt onder agrarisch bedrijf verstaan een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
Ingevolge artikel 3, onder 6, wordt onder agrarisch verwerkend bedrijf verstaan een (niet-industrieel) bedrijf dat is gericht op het opslaan en verwerken van producten die afkomstig zijn van agrarische bedrijven.
2.3.    Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Het voert daartoe aan dat het opslaan van uien die afkomstig zijn van het perceel dat is gelegen in Wallonië niet behoort tot de agrarische bedrijfsvoering van het perceel gelegen aan de [locatie 2]. Het college verwijst ter staving van dit standpunt naar het advies van 29 april 2010 van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (hierna: de AAB).
2.3.1.    Vast staat dat de percelen [locatie 2] en [locatie 1] tezamen een agrarisch bedrijf vormen en dat op het perceel [locatie 1] geen agrarisch verwerkend bedrijf als bedoeld in artikel 13, onder C, sub 2, van de planvoorschriften is toegestaan.
Het college heeft aan zijn besluiten van 13 juli 2010 en 28 februari 2011 het advies van het AAB ten grondslag gelegd. De in Wallonië gekweekte uien zijn, volgens het advies van de AAB en zoals ter zitting door [wederpartij] toegelicht, afkomstig van per jaar verschillende gronden die geploegd worden opgeleverd aan [wederpartij] maar niet in zijn eigendom zijn. Onder regie van [wederpartij] wordt de grond vervolgens zaaiklaar gemaakt, gezaaid en wordt er gewasbescherming uitgevoerd. Het rooien wordt uitbesteed aan derden waarna de uien worden ingeladen in vrachtwagens en getransporteerd naar Steenbergen. Geconcludeerd wordt dat de gronden uit Wallonië niet behoren tot het agrarische bedrijf te Steenbergen, zodat de opslag en verwerking van het uit Wallonië afkomstige product niet een agrarische bedrijfsactiviteit van het bedrijf te Steenbergen betreft.
De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid het advies van de AAB aan zijn besluiten van 13 juli 2010 en 28 februari 2011 ten grondslag kon leggen. Gelet op de geografische afstand tussen de percelen te Steenbergen en Wallonië en het verschil in exploitatie tussen deze percelen zijn de uien afkomstig uit Wallonië niet aan te merken als onderdeel van een agrarisch bedrijf als bedoeld in het bestemmingsplan. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Voorts kan de opslag van uien uit Wallonië op het perceel niet worden aangemerkt als een toegestane ondergeschikte nevenactiviteit van het agrarische bedrijf te Steenbergen. Hierbij is van belang dat in 2009 75 hectare grond te Wallonië werd gebruikt voor het telen van uien en in 2010 slechts 40 hectare grond op de bij de [locatie 2] en [locatie 1] gelegen cultuurgronden, waardoor de opslag en verkoop van uien uit Wallonië een wezenlijk onderdeel uitmaken van de bedrijfsvoering. Gezien het vorenstaande heeft de rechtbank derhalve ten onrechte overwogen dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt.
2.4.    Het betoog van het college dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een bouwvergunning van rechtswege is verleend, slaagt, nu het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
2.5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op hetgeen onder 2.3.1 is overwogen, het beroep tegen het besluit van 28 februari 2011 van het college alsnog ongegrond verklaren.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 22 augustus 2011 in zaak nr. 11/2060;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen                         w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer     ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012
374-700.