ECLI:NL:RVS:2012:BX2556

Raad van State

Datum uitspraak
25 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201106575/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Kranenburg
  • H.E. Postma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Rijnsaterwoude en ontvankelijkheid van beroep door omwonenden

In deze zaak gaat het om de vaststelling van het bestemmingsplan voor een perceel in Rijnsaterwoude door de raad van de gemeente Kaag en Braassem. Het bestemmingsplan, vastgesteld op 18 april 2011, voorziet in de mogelijkheid om agrarische grond aan te wijzen als erf/tuin. Tegen dit besluit hebben omwonenden, aangeduid als [appellant] en anderen, beroep ingesteld bij de Raad van State. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak behandeld op 22 mei 2012. De bewoners van de Kalmoeslaan 17, 19, 21 en 25 zijn als belanghebbenden aangemerkt, terwijl de bewoners van de Kalmoeslaan 31, 33 en 35 en de Waterlelielaan 5 en 13 niet ontvankelijk zijn verklaard in hun beroep, omdat zij te ver van het plandeel wonen om als belanghebbenden te worden beschouwd. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad in strijd heeft gehandeld met de zorgvuldigheidseisen bij de vaststelling van het bestemmingsplan, omdat een strook grond van circa 0,7 meter bij 10,6 meter aan de noordzijde van het bestemmingsvlak buiten de kadastrale perceelsgrens valt. Dit deel van het besluit is vernietigd. De overige bezwaren van [appellant] en anderen zijn ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de criteria voor ontvankelijkheid van beroep door omwonenden.

Uitspraak

201106575/1/R4.
Datum uitspraak: 25 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem,
en
de raad van de gemeente Kaag en Braassem,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie], Rijnsaterwoude" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juni 2011, beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 30 november 2011, in zaak nr. 201106575/3/R4, heeft de Afdeling het verzet van [appellant] en anderen tegen de uitspraak van 29 augustus 2011, in zaak 201106575/2/R4, waarin [appellant] en anderen niet-ontvankelijk waren verklaard, gegrond verklaard.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen, de raad en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2012, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant] en D. Scheer, en de raad, vertegenwoordigd door H.C. Turk-de Jong en mr. V. Platteeuw, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het plan waartegen het beroep is gericht voorziet in de mogelijkheid om aangrenzend aan het perceel [locatie] een perceel agrarische grond te gebruiken als erf/tuin. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is het plangebied met de bestemming "Tuin" ongeveer 3,5 meter in noordelijke richting uitgebreid ten opzichte van het ontwerp.
2.2.    De raad betwist de ontvankelijkheid van het door de bewoners van de Kalmoeslaan 17, 19, 21, 25, 31, 33 en 35 alsmede de Waterlelielaan 5 en 13 ingestelde beroep op de grond dat hun belang niet rechtstreeks bij het besluit is betrokken.
2.2.1.    De Afdeling stelt vast dat de bewoners van de Kalmoeslaan 17, 19, 21 en 25 op een afstand tot 100 meter van het betrokken plandeel wonen. Ter zitting is gebleken dat zij vanuit hun woning of tuin zicht hebben op het betrokken plandeel. De Afdeling overweegt dat de bewoners van de Kalmoeslaan 17, 19, 21 en 25 kunnen worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zodat het beroep voor zover namens hen ingesteld, ontvankelijk is.
2.2.2.    De bewoners van de Kalmoeslaan 31, 33 en 35 en de Waterlelielaan 5 en 13 wonen op een afstand van meer dan 100 meter van het bestreden plandeel. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op het door [appellant] en anderen bestreden plandeel mogelijk worden gemaakt, is een afstand van meer dan 100 meter naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts hebben [appellant] en anderen geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van deze bewoners rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. De omstandigheid dat de genoemde bewoners regelmatig het dorp langs het betrokken plandeel verlaten voor een wandeling, betreft geen persoonlijk belang dat hen voldoende van anderen onderscheidt.
De conclusie is dat de bewoners van de Kalmoeslaan 31, 33 en 35 en de Waterlelielaan 5 en 13 geen belanghebbende zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb zodat zij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), geen beroep kunnen instellen. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover ingesteld namens de bewoners van de Kalmoeslaan 31, 33 en 35 en de Waterlelielaan 5 en 13.
2.3.    Het beroep van [appellant] en anderen richt zich tegen de gewijzigde vaststelling van het plangebied, waardoor het plandeel met de bestemming "Tuin" bij de vaststelling is uitgebreid.
2.4.    De raad heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat het beroep gegrond dient te worden verklaard voor zover het betrekking heeft op een strook van circa 0,7 meter bij 10,6 meter aan de noordzijde van het bestemmingsvlak, te weten het deel dat buiten de kadastrale perceelsgrens valt. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij bij het nemen van het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken van gewijzigde omstandigheden, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant] en anderen, voor zover ontvankelijk, is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
2.5.    [appellant] en anderen betogen dat het bestreden plandeel gedeeltelijk buiten de bebouwingscontour valt. Het bestemmingsplan is daardoor in strijd met de provinciale verordening vastgesteld, zodat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan onrechtmatig is.
2.5.1.    Ten aanzien van de uitbreiding van het bestemmingsvlak ten opzichte van het ontwerp, voor zover dit niet de hiervoor genoemde strook van ongeveer 0,7 meter bij 10,6 meter betreft, maar de aldus resterende strook van ongeveer 2,8 meter bij 10,6 meter, betoogt de raad dat het bestemmingsvlak met de bestemming "Tuin" nagenoeg binnen de bebouwingscontour ligt. Ter nadere onderbouwing hiervan heeft de raad bij het verweerschrift een bijlage overgelegd waarin het perceel en de bebouwingscontour nader zijn gevisualiseerd. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de westelijke grens van het plangebied samenvalt met de kadastrale perceelsgrens en dat de zeer geringe overschrijding van de bebouwingscontour hem eerst bekend is geworden hangende de beroepsprocedure doordat eerst toen langs elektronische weg voldoende zichtbaar kon worden gemaakt hoe de bebouwingscontour zich precies tot het bestreden plandeel verhoudt.
2.5.2.    Ingevolge artikel 4.1, eerste lid, van de Wro, voor zover hier van belang, kunnen bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.
Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland, op grond van artikel 4.1, eerste lid, van de Wro, de provinciale verordening "Visie op Zuid-Holland; Verordening Ruimte" vastgesteld. De verordening is op 26 juli 2010 in werking getreden.
Ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de verordening wordt in de regeling en de daarop berustende bepalingen onder "stedelijke functies" verstaan: woonfuncties en daaraan verbonden functies zoals parkeerplaatsen, sportvelden, zorgvoorzieningen, andere maatschappelijke voorzieningen, horeca, openbaar stedelijk groen, volkstuinen, stedelijk oppervlaktewater, begraafplaatsen en de daarbij behorende infrastructuur en voorzieningen, alsmede recreatiewoningen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, sluiten bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren bestemmingen uit die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies mogelijk maken. De bebouwingscontouren zijn aangegeven op kaart 1 bij de verordening. De kaart is eveneens langs elektronische weg vastgesteld (de "bebouwingscontourenkaart").
Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder d, moeten bestemmingsplannen die in ontwerp ter visie zijn gelegd na de inwerkingtreding van de verordening, in overeenstemming met de verordening worden vastgesteld.
2.5.3.    Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 4 november 2010 voor de duur van zes weken ter inzage gelegen. Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder d, van de verordening diende het bestemmingsplan derhalve in overeenstemming met de verordening te worden vastgesteld.
De Afdeling overweegt dat de bestemming "Tuin", als omschreven in artikel 3 van de planregels, een stedelijke functie is als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de verordening in samenhang met artikel 1, vijfde lid, van de verordening, zodat ingevolge artikel 2, tweede lid, van de verordening gronden buiten de bebouwingscontouren in beginsel niet als zodanig bestemd kunnen worden.
Uit de door de raad overgelegde situatieschets volgt dat de bestemming "Tuin" deels aan buiten de bebouwingscontour gelegen gronden is toegekend. Volgens deze situatieschets betreft het gronden met een oppervlakte van ongeveer 1 m2. De Afdeling constateert dat de plangrenzen, afgezien van de eerder genoemde strook grond van circa 0,7 meter bij 10,6 meter aan de noordzijde van het bestemmingsvlak, samenvallen met de kadastrale perceelsgrenzen. De Afdeling constateert voorts dat de perceelsgrens alsmede plangrens en de bebouwingscontour bijna gelijk lopen, maar niet helemaal. De overschrijding van de bebouwingscontour vindt plaats waar de perceelsgrens en de grens van de bebouwingscontour iets uiteenlopen. Naar het oordeel van de Afdeling brengt een redelijke uitleg van de bebouwingscontour in dit geval mee dat deze dient te worden beschouwd als samenvallend met de perceelsgrens. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat het verschil tussen beide op papier niet te zien is en alleen door een zeer nauwkeurige vergelijking van de elektronische kaarten zichtbaar wordt gemaakt. Gelet daarop is het plan niet in strijd met de provinciale verordening. Het betoog faalt.
2.6.    [appellant] en anderen voeren aan dat het plan tot een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht leidt. Door de uitbreiding van het plangebied met de bestemming "Tuin" worden de zichtlijnen richting de dijk op onaanvaardbare wijze aangetast. Daarnaast wordt het plangebied gebruikt als parkeerplaats, in tegenstelling tot hetgeen de bestemming "Tuin" doet vermoeden.  Vanwege de uitbreiding van de gronden met de bestemming "Tuin" is het noodzakelijk om op het perceel een damwand te realiseren om het pad om te kunnen leggen dat langs het perceel richting dijk loopt. De damwand tast het natuurlijk aanzien van de sloot aan, aldus [appellant] en anderen.
2.6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat een doelmatig gebruik van het bestemmingsvlak meebrengt dat tevens het bestreden gebied dient te worden bestemd tot tuin en dat het uitzicht van [appellant] en anderen hierdoor niet in onaanvaardbare mate wordt aangetast.
2.6.2.    Ingevolge artikel 3, lid 3.1 van de planregels zijn de gronden op de verbeelding aangewezen voor "Tuin" bestemd voor: (a) tuinen en erven; (b) bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en (c) parkeren.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1 mogen gebouwen niet worden gebouwd op het als "Tuin" bestemde perceel. Ingevolge lid 3.2.2 geldt voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde: (a) dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 2,00 meter zal bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw ten hoogste 1,00 meter zal bedragen, en (b) dat de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3,00 meter zal bedragen.
2.6.3.    De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en planregels voor gronden vaststellen. Voorts is van belang dat aan de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het besluit omtrent het vaststellen van een bestemmingsplan.
De Afdeling is van oordeel dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat voor [appellant] en anderen enig verlies aan uitzicht zal optreden. De raad heeft daaraan echter bij de afweging van het belang van [appellant] en anderen bij het behoud van hun uitzicht en het belang van het realiseren van het plan geen doorslaggevend gewicht hoeven toe te kennen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de desbetreffende gronden onderdeel zijn van een groter bestemmingsvlak dat in het bestemmingsplan de bestemming "Tuin" heeft gekregen en dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een doelmatig gebruik van de gronden meebrengt dat de bestemmingsgrens samenvalt met de kadastrale grens. De Afdeling betrekt hierbij dat het bestreden plandeel aan de voet van de dijk ligt. Voorts kan de raad zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat de ruimtelijke uitstraling van de onder het maaiveld aangelegde damwand niet zodanig is dat deze leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht. Het betoog van [appellant] en anderen faalt in zoverre.
2.7.    Het beroep van [appellant] en anderen is, voor zover ontvankelijk, gegrond voor zover het betrekking heeft op een strook van circa 0,7 meter bij 10,6 meter aan de noordzijde van het bestemmingsvlak met de bestemming "Tuin", voor zover deze strook buiten de kadastrale perceelsgrens valt. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
In hetgeen [appellant] en anderen voor het overige hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is voor het overige ongegrond.
2.8.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld namens de bewoners van de Kalmoeslaan 31, 33 en 35 alsmede de bewoners van de Waterlelielaan 3 en 15;
II.    verklaart het beroep, voor zover ontvankelijk, gedeeltelijk gegrond;
III.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Kaag en Braassem van 18 april 2011, voor zover daarbij is vastgesteld het plandeel met de bestemming "Tuin", voor zover dat ziet op de strook grond aan de noordzijde van het bestemmingsvlak die buiten de kadastrale perceelsgrens valt en welke strook ongeveer 0,7 meter lang en 10,6 meter breed is;
IV.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
V.    gelast dat de raad van de gemeente Kaag en Braassem aan de bewoners van Kalmoeslaan 17, 19, 21 en 25 het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg                       w.g. Postma
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012
539-745.