201200580/1/A2.
Datum uitspraak: 25 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amersfoort,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 7 december 2011 in zaak nr. 11/1537 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 30 september 2009 heeft de Belastingdienst het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2008 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 26 april 2011 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 december 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 januari 2012, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 februari 2012.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 12 april 2012 en 3 mei 2012 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze wet luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49 van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover hier van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de Belastingdienst de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2.2. [appellante] heeft op 19 maart 2008 een aanvraag ingediend voor een kinderopvangtoeslag. In verband met die aanvraag heeft de Belastingdienst aan [appellante] een voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2008 verleend.
In het besluit op bezwaar van 26 april 2011 heeft de Belastingdienst zich op het standpunt gesteld dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij kosten voor de opvang van haar kinderen heeft gemaakt. Voorts heeft [appellante] met de door haar overgelegde schriftelijke overeenkomst niet aannemelijk gemaakt dat zij in 2008 gebruik heeft gemaakt van gastouderopvang door tussenkomst van een gastouderbureau, omdat - kort gezegd - de overeenkomst niet is ondertekend. Zij heeft daarom geen recht heeft op een voorschot kinderopvangtoeslag over 2008.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dit standpunt gevolgd.
2.3. [appellante] heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen recht heeft op een kinderopvangtoeslag over 2008. Zij voert daartoe aan dat zij met de door haar in hoger beroep overgelegde bankafschriften van de gastouder over 2008 en de verklaring van de gastouder aannemelijk heeft gemaakt dat zij kosten van kinderopvang heeft gemaakt. Voorts voert zij aan dat uit de door haar in hoger beroep overgelegde overeenkomst volgt, dat zij in 2008 gebruik heeft gemaakt van gastouderopvang door tussenkomst van een gastouderbureau. Dat ook die overeenkomst niet is getekend door de houder, maakt niet dat die overeenkomst niet kan dienen als bewijs van kinderopvang. Ook zonder handtekening staat vast dat de kinderopvang op basis van die overeenkomst heeft plaatsgevonden. Een handtekening is geen bestaansvoorwaarde voor een schriftelijke overeenkomst. Uit onder meer artikel 6:217 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat [appellante] een overeenkomst heeft gesloten met het gastouderbureau. De overeenkomst is schriftelijk vastgelegd, omdat alle rechten in plichten daarin zijn opgenomen en met de door haar overgelegde bankafschriften heeft zij aannemelijk gemaakt dat de overeenkomst is uitgevoerd, aldus [appellante].
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 juni 2012, in zaak nr.
201110132/1/A2) bestaat geen recht op een voorschot kinderopvangtoeslag indien geen sprake is van een schriftelijke overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko die de basis vormt voor de kinderopvang. Dit betekent, gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, van de Awir, dat degene die stelt recht te hebben op een voorschot kinderopvangtoeslag dat aan de hand van een schriftelijke overeenkomst met de houder moet aantonen. Nu in de door [appellante] in hoger beroep overgelegde overeenkomst de datum van ondertekening en de handtekening van het gastouderbureau ontbreekt, staat niet vast dat de kinderopvang op basis van die overeenkomst heeft plaatsgevonden en kan die overeenkomst niet als bewijs van kinderopvang dienen. Dat [appellante], naar zij stelt, wel kosten van kinderopvang heeft gemaakt, doet, wat van de juistheid van die stelling ook zij, aan het vereiste van een gedateerde en ondertekende overeenkomst niet af. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat [appellante] over 2008 geen recht had op een kinderopvangtoeslag. Met de overgelegde bankafschriften heeft [appellante] overigens niet aangetoond dat zij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. Uit de door de gastouder ontvangen ongespecificeerde bedragen kan dit niet worden afgeleid.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012