201200616/1/A2.
Datum uitspraak: 25 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 september 2011 in zaak nr. 11/3118 in het geding tussen:
de Inspecteur van de Belastingdienst/Toeslagen (lees: de Belastingdienst/Toeslagen, hierna: de Belastingdienst).
Bij besluit van 26 februari 2010, aangevuld bij besluit van 14 mei 2010, heeft de Belastingdienst het aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2008 herzien, gewijzigd vastgesteld op nihil en het voorschot teruggevorderd.
Bij besluit van 7 maart 2011 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 september 2011, verzonden op 20 september 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief van 18 oktober 2011, bij de Raad van State na doorzending ingekomen op 17 januari 2012, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 19 november 2011.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2012, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, geschiedt de verzending van de uitnodiging om op een zitting van de rechtbank te verschijnen door de griffier bij aangetekende brief of bij brief met ontvangstbevestiging, tenzij de rechtbank anders bepaalt.
Ingevolge artikel 8:38, eerste lid, voor zover hier van belang, verzendt de griffier, indien hij een bij aangetekende brief verzonden stuk terug ontvangt en hem blijkt dat de geadresseerde op de dag van verzending of uiterlijk een week daarna in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens stond ingeschreven op het op het stuk vermelde adres, het stuk zo spoedig mogelijk bij gewone brief.
Ingevolge artikel 8:56 worden partijen na afloop van het vooronderzoek ten minste drie weken tevoren uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting van de rechtbank te verschijnen.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze wet luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49, van toepassing.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge het vierde lid bepaalt de Belastingdienst ambtshalve de hoogte van de tegemoetkoming, indien niet aan de in dit artikel genoemde verplichtingen is voldaan.
2.2. De Belastingdienst heeft [appellant] bij brief van 17 december 2010 en bij brief van 17 januari 2011 verzocht om de jaaropgave inzake de totale kosten van de kinderopvang in 2008 te verstrekken. Aan het besluit van 7 maart 2011 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat [appellant] niet heeft voldaan aan deze herhaalde verzoeken.
2.3. [appellant] betoogt dat hij in zijn belangen is geschaad, nu hij de aangetekende uitnodiging voor de zitting bij de rechtbank niet heeft ontvangen vanwege een verblijf in het buitenland.
2.3.1. Dit betoog faalt. De uitnodiging voor de zitting is overeenkomstig de in artikel 8:37, eerste lid, van de Awb, in samenhang met artikel 8:38, eerste lid, van de Awb beschreven wijze verzonden. Voorts is de uitnodiging voor de zitting in overeenstemming met artikel 8:56 van de Awb minimaal drie weken voor de zittingsdatum aan [appellant] verzonden. Nu [appellant] op juiste wijze is uitgenodigd voor de zitting, komt het niet tijdig ontvangen van de uitnodiging vanwege verblijf in het buitenland voor risico van
[appellant]. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 juni 2008, in zaak nr.
200707042/1), behoort het tot de eigen verantwoordelijkheid van een partij om bij verhindering zorg te dragen voor de behartiging van zijn belangen.
2.4. [appellant] betoogt eveneens dat de rechtbank heeft miskend dat hij de verzochte stukken wel aan de Belastingdienst heeft gestuurd. Voorts voert [appellant] aan dat hij kosten heeft gemaakt voor kinderopvang in 2008 en daarom recht heeft op kinderopvangtoeslag over dat jaar. Ter onderbouwing heeft hij in hoger beroep twee rekeningafschriften overgelegd.
2.4.1. Het betoog faalt. Het is aan [appellant] om aannemelijk te maken dat hij de verzochte stukken aan de Belastingdienst heeft gestuurd. Zijn enkele verklaring dat hij de stukken heeft gestuurd is hiervoor onvoldoende. Het oordeel van de rechtbank dat [appellant] in beroep geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt van kinderopvang in de zin van de Wko moet derhalve voor juist worden gehouden.
Uit de in hoger beroep overgelegde rekeningafschriften kan niet worden afgeleid op welke periode of op welke opvang de betalingen betrekking hebben. Voorts kan hieruit niet worden afgeleid of deze betalingen zien op kosten van kinderopvang in de zin van de Wko. De rekeningafschriften kunnen dan ook niet als bewijs dienen voor de stelling van [appellant] dat hij kosten heeft gemaakt voor kinderopvang in 2008 en daarom recht heeft op kinderopvangtoeslag voor dat jaar. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat de opvanginstelling die [appellant] in zijn aanvraag voor kinderopvangtoeslag heeft genoemd schriftelijk heeft verklaard dat zij in 2008 niet de opvang van de kinderen van [appellant] heeft verzorgd.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012