201010248/1/R2.
Datum uitspraak: 25 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Enter, gemeente Wierden,
2. [appellante sub 2], gevestigd te Enter, gemeente Wierden, waarvan de maten zijn [maat A], [maat B] en [maat C], allen wonend te Enter, gemeente Wierden,
3. [appellante sub 3], gevestigd te Enter, gemeente Wierden, waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], beiden wonend te Enter, gemeente Wierden, en anderen,
4. [appellante sub 4], gevestigd te Bornerbroek, gemeente Almelo, waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], beiden wonend te Bornerbroek, gemeente Almelo,
5. de erven van [appellant sub 6], wonend te Enter, gemeente Wierden,
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 14 september 2010 heeft het college het inrichtingsplan "Wijziging Inrichtingsplan Enter" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 30 oktober 2010, [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 28 oktober 2010, [appellante sub 3] en anderen bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 1 november 2010, [appellante sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2010, en de erven [appellant sub 6] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 november 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 2] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2012, waar [appellante sub 2], bijgestaan door mr. E.F.J.A.M. de Wit, [appellante sub 3] en anderen, bijgestaan door H. ter Heegde, [appellante sub 4], in de persoon van H.J.G. Schuttenbeld, de erven [appellant sub 6], en het college, vertegenwoordigd door mr. B.J. Douwes en ing. W. Maalderink, zijn verschenen. Voorts is ter zitting J.H. Kempe als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Wet inrichting landelijk gebied (hierna: de Wilg), kunnen gedeputeerde staten, de gebiedscommissie gehoord, besluiten tot toepassing van landinrichting door vaststelling van een inrichtingsplan.
2.2. Ingevolge artikel 19 van de Wilg, kan een belanghebbende tegen een besluit tot vaststelling van een inrichtingsplan beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, voor zover het betreft
a. de begrenzing van de blokken, bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel b;
b. de aanduiding van voorzieningen, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel b, inhoudende de toepassing van een korting als bedoeld in artikel 56, eerste lid;
c. de toewijzing van eigendom, beheer en onderhoud van voorzieningen van openbaar nut, bedoeld in artikel 28;
d. de aanduiding van wegen met de daartoe behorende kunstwerken, bedoeld in artikel 33, eerste lid, en de opname van wegen met de daartoe behorende kunstwerken als openbare weg, bedoeld in artikel 33, tweede lid.
2.3. Met het inrichtingsplan wordt beoogd wijzigingen aan te brengen op het uitwerkingsplan van het reconstructieplan Salland-Twente voor het deelgebied Enter, dat krachtens artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden op 7 februari 2007 door provinciale staten is vastgesteld en op 24 april 2007 door de toenmalige ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is goedgekeurd (hierna: het uitwerkingsplan). Over dit uitwerkingsplan heeft de Afdeling uitspraak gedaan op 30 juli 2008 in zaak nr.
200702299/2.
2.4. De Afdeling merkt ambtshalve op dat in 2.5.1 van de uitspraak van 30 juli 2008 is geconstateerd dat de vastlegging van het vastgestelde uitwerkingsplan op een voor het publiek eenvoudig toegankelijke wijze in een door provinciale staten gewaarmerkte doorlopende tekst dan wel een tekst waarin op duidelijke wijze de wijzigingen die ten opzichte van de oorspronkelijke tekst zijn aangebracht, ontbreekt. Dat een dergelijke wijze van vastlegging achterwege is gebleven uit oogpunt van kostenbesparing achtte de Afdeling een ontoereikende motivering. De Afdeling stelt thans vast dat ook ten aanzien van het onderhavige inrichtingsplan is verzuimd om te voorzien in een doorlopende tekst dan wel een tekst waarin op duidelijke wijze de wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijke tekst zijn aangebracht. Ook ontbreekt een integrale versie van de plankaart. Er is slechts een kaart "Reactienota ontwerp wijziging inrichtingsplan Enter" en een kaart "Ontwerp wijziging inrichtingsplan Enter". Op deze laatste kaart zijn de wijzigingen ten opzichte van het uitwerkingsplan aangebracht. Ter zitting heeft het college geen deugdelijke motivering voor deze werkwijze gegeven. Hoewel de rechtszekerheid in dit geval niet in geding komt omdat via de Reactienota kan worden vastgesteld welke wijzigingen op het inrichtingsplan zijn aangebracht, acht de Afdeling de gevolgde werkwijze opnieuw niet navolgenswaardig.
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen
2.5. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen richt zich tegen de verplaatsing van het grootschalige agrarisch bedrijf van J.H. Kempe naar de Goorseweg, in de directe nabijheid van en ten dele op hun gronden.
2.5.1. De Afdeling stelt vast dat de verplaatsing van het agrarische bedrijf aan de Goorseweg niet in dit inrichtingsplan, maar in het uitwerkingsplan is voorzien. In het inrichtingsplan staat slechts dat ten aanzien van de bedrijfsverplaatsing een post is toegevoegd aan de begroting. De verplaatsing van het agrarische bedrijf aan de Goorseweg behoort derhalve niet tot één van de in artikel 19 van de Wilg bedoelde onderdelen van het inrichtingsplan waartegen beroep kan worden ingesteld. Gelet hierop is de Afdeling onbevoegd kennis te nemen van het beroep van [appellant sub 1] en anderen.
Het beroep van [appellante sub 2]
2.6. Het beroep van [appellante sub 2], gevestigd aan Keizersweg 9 te Enter, richt zich er onder meer tegen dat in het inrichtingsplan ten onrechte geen maximaal waterpeil is opgenomen.
De maatschap richt zich voorts tegen de aanleg van nieuwe natuur langs de Regge, omdat voor haar onduidelijk is of deze gronden toereikend zullen worden gecompenseerd.
2.6.1. Het niet opnemen van een maximaal waterpeil in het inrichtingsplan betreft geen toewijzing van de eigendom.
Ten aanzien van de aanleg van nieuwe natuur volgt uit het inrichtingsplan dat de benodigde gronden door middel van de taakstelling zullen worden verkregen.
Het niet opnemen van een maximaal waterpeil noch de aanleg van nieuwe natuur langs de Regge behoren derhalve tot één van de in artikel 19 van de Wilg bedoelde onderdelen van het inrichtingsplan waartegen beroep kan worden ingesteld. Gelet hierop is de Afdeling onbevoegd kennis te nemen van het beroep in zoverre.
Het beroep voor het overige
2.7. Het beroep van [appellante sub 2] richt zich voorts tegen de toepassing van een korting ten behoeve van de aanleg van een fietspad binnen de nieuwe natuur langs de Regge en de openbaarmaking ervan. [appellante sub 2] voert aan dat het fietspad, vanwege de doorsnijding van haar gronden en het grillige verloop ervan, tot gevolg heeft dat haar agrarische gronden minder gunstig kunnen worden geëxploiteerd. Daarbij acht zij de door het college in het vooruitzicht gestelde compensatie van haar gronden nog onduidelijk en onzeker. [appellante sub 2] vreest voorts voor besmetting van het melkvee met de Neospora-bacterie ten gevolge van de ontlasting van honden. Verder voert de maatschap aan dat het fietspad, in tegenstelling tot hetgeen het college stelt, een inbreuk op de privacy van de agrarische bedrijfswoning Keizersweg 9 tot gevolg zal hebben.
2.7.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het fietspad binnen de grens van de nieuwe natuur aan de westzijde van de Regge zal worden gerealiseerd. De eigendom van de gronden waarop de nieuwe natuur is voorzien, zal worden verkregen via herverkaveling. Pas na de herverkaveling kan het fietspad worden aangelegd. In de nieuwe toedelingssituatie zal de eigendom van [appellante sub 2] niet worden doorsneden. Daarnaast acht het college, onder verwijzing naar het rapport "Risico's van Neospora bij wandelen met de hond" van het Kenniscentrum Recreatie uit 2008, de risico's op verspreiding van ziekten laag. Recreanten zullen erop worden gewezen de honden aan de lijn te houden zodat eventuele besmettingen worden voorkomen. Verder blijft volgens het college de aantasting van de privacy ter plaatse van de agrarische bedrijfswoning beperkt, omdat het fietspad op ruim 100 meter afstand is gesitueerd.
2.7.2. In het inrichtingsplan staat dat het bedoelde tracé, dat onderdeel uitmaakt van het fietspad dat vanaf Enter tot 't Ekso loopt, wordt aangelegd binnen de begrensde nieuwe natuur en op de grens tussen landbouw en natuur zal komen te liggen. Uit het inrichtingsplan blijkt dat een korting zal worden toegepast ten behoeve van een strook van 3,5 meter breed en in totaal 0,6 hectare. Van de te korten gronden wordt het eigendom toegewezen aan de gemeente. Beheer en onderhoud van het fietspad komen volledig bij de gemeente, aldus het inrichtingsplan.
2.7.3. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de gemeente Wierden de recreatieve functies in het gebied wenst uit te breiden. Met de aanleg van het fietspad langs de Regge wordt een netwerk aan fietspaden beter ontsloten. Daarnaast heeft de aanleg van het fietspad ook een economische functie omdat een ondernemer die ten noorden van het fietspad is gevestigd, hierdoor extra ontwikkelingsmogelijkheden krijgt, aldus het college ter zitting. De Afdeling acht het standpunt van het college dat het fietspad bijdraagt aan de recreatieve en economische functie van het gebied, niet onredelijk.
Voorts acht de Afdeling van belang dat het fietspad precies op de begrenzing van de voorziene nieuwe natuur komt te liggen. Zoals het college ter zitting heeft toegelicht, zal de eigendom van de gronden ten behoeve van de nieuwe natuur via het ruilplan aan een andere rechthebbende worden toegewezen. In dit verband is van belang dat in het inrichtingsplan staat vermeld dat realisatie via het ruilplan voldoende mogelijkheden biedt voor een passende invulling gelet op de hoeveelheid reeds verworven grond. Ook in het verweerschrift staat dat voldoende gronden voor compensatie aanwezig zijn om een en ander te kunnen uitvoeren. Gelet hierop heeft het college aannemelijk gemaakt dat de gronden ten behoeve van nieuwe natuur zullen worden uitgeruild en dat de huiskavel van [appellante sub 2] in zoverre niet zal worden doorsneden. Aangaande het bezwaar dat de resterende gronden van de maatschap door het grillige verloop van het fietspad, voor zover aannemelijk, minder gunstig kunnen worden geëxploiteerd, heeft het college dit naar het oordeel van de Afdeling ondergeschikt kunnen achten gelet op de omstandigheid dat het fietspad de loop van de meanderende rivier zal volgen.
Voor zover [appellante sub 2] nog heeft aangevoerd dat het toekomstige fietsverkeer de privacy zal aantasten en de wilde dieren ter plaatse zal verstoren en dat hondenuitwerpselen de Neospora-bacterie met zich zullen brengen, overweegt de Afdeling dat deze bezwaren volledig in de bestemmingsplanprocedure aan de orde kunnen komen. Het bestemmingsplan is immers bepalend voor het kunnen uitvoeren van deze in dit inrichtingsplan beoogde maatregel.
Gelet op het vorenstaande heeft het college bij de afweging van de betrokken belangen meer gewicht kunnen toekennen aan het belang bij de opwaardering van de recreatieve en economische functie van het gebied dan aan het belang van [appellante sub 2] bij het niet toepassen van een korting ten behoeve van de aanleg van het fietspad. Het betoog faalt.
2.8. [appellante sub 2] heeft zich in het beroepschrift verder beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellante sub 2] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.9. In hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd ten aanzien van de aanleg van een fietspad binnen de nieuwe natuur langs de Regge, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid het inrichtingsplan in zoverre heeft kunnen vaststellen. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellante sub 2] is in zoverre ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 3] en anderen
2.10. [appellante sub 3] en anderen richten zich in beroep tegen de openbaarmaking van het wandelpad dat in de directe nabijheid van hun percelen is voorzien tussen de Broezeweg en de Ypeloweg.
2.10.1. De Afdeling stelt vast dat het wandelpad tussen de Broezeweg en de Ypeloweg niet in dit inrichtingsplan, maar in het uitwerkingsplan is voorzien. In het inrichtingsplan staat ten aanzien van het wandelpad slechts vermeld dat een gedeelte van dit pad nieuw wordt aangelegd en dat deze zal worden verworven door middel van de taakstelling. Verder staat in het inrichtingsplan dat de gronden in eigendom komen bij de gemeente die ook verantwoordelijk is voor beheer en onderhoud en dat die gemeente voorts de openbaarheid dient te regelen.
Gelet op het vorenstaande heeft hetgeen over het wandelpad in het inrichtingsplan is vermeld slechts indicatieve betekenis. De openbaarheid van het wandelpad is in dit inrichtingsplan niet geregeld. Het wandelpad behoort gelet op het vorenstaande niet tot één van de in artikel 19 van de Wilg bedoelde onderdelen van het inrichtingsplan waartegen beroep kan worden ingesteld. Gelet hierop is de Afdeling onbevoegd kennis te nemen van het beroep van [appellante sub 3] en anderen.
Het beroep van [appellante sub 4]
2.11. Het beroep van [appellante sub 4], gevestigd aan Zomerdijk 2 te Bornerbroek, richt zich er onder meer tegen dat in het inrichtingsplan ten onrechte geen duidelijkheid is gegeven over het waterpeil.
2.11.1. Het al dan niet opnemen van een maximaal waterpeil in het inrichtingsplan betreft geen toewijzing van de eigendom. Het opnemen van een waterpeil in het inrichtingsplan behoort evenmin tot één van de overige in artikel 19 van de Wilg bedoelde onderdelen van het inrichtingsplan waartegen beroep kan worden ingesteld. Gelet hierop is de Afdeling onbevoegd kennis te nemen van het beroep in zoverre.
2.12. Voorts richt het beroep van [appellante sub 4] zich tegen het toepassen van een korting ten behoeve van een ecologische verbindingszone aan weerszijden van de Doorbraak, voor zover gelegen tussen de Keursweg en de zijtak van het Twentekanaal. Volgens de maatschap wordt, in tegenstelling tot eerdere berichtgeving dat slechts een strook van 25 meter voor de waterloop zou worden gekort, ten onrechte thans een zone van 75 meter voor de gehele benodigde ruimte gekort. Agrarische bedrijfsvoering zal door de korting intensiever worden, terwijl dit juist niet het doel is van de landinrichting, zo stelt [appellante sub 4]. Zij acht het voorts mogelijk dat zij de natuurstroken zelf in eigendom behoudt en deze laat begrazen.
2.12.1. In het inrichtingsplan staat dat aan weerszijden van de Doorbraak 25 meter brede stroken zullen fungeren als een ecologische verbindingszone. Op pagina 47 van het inrichtingsplan staat aangegeven dat de te korten stroken voor de ecologische verbindingszone met 1,5 hectare verlaagd worden tot 0 hectare. Ook uit tabel 2 in het inrichtingsplan, onder het kopje "Natuur", volgt dat voor de ecologische verbindingszone geen korting als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Wilg wordt toegepast, maar deze valt onder de taakstelling. Een en ander volgt eveneens uit de kaart van het inrichtingsplan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college ter zitting op dit punt ten onrechte gewezen op de korting van 0,8 hectare in tabel 2, aangezien deze korting betrekking heeft op het natte profiel van de Doorbraak en niet op de aan weerszijden daarvan gelegen stroken. De vrees van [appellante sub 4] dat de totale benodigde breedte van 75 meter zal worden gekort is derhalve ongegrond, nu de grondslag hiertoe in het plan ontbreekt.
Nu ten aanzien van de stroken grond aan weerszijden van de Doorbraak geen korting als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Wilg zal worden toegepast en evenmin sprake is van één van de andere in artikel 19 van de Wilg bedoelde onderdelen van het inrichtingsplan, moet worden geoordeeld dat de Afdeling onbevoegd is kennis te nemen van het beroep in zoverre.
Het beroep van de erven [appellant sub 6]
2.13. De erven [appellant sub 6] voeren aan dat het inrichtingsplan ten onrechte voorziet in een gewijzigd, meer zuidwaarts gesitueerd tracé van de Hagmolenbeek. Voorts richten zij zich tegen de aanleg van nieuwe natuur langs deze beek in het Deldenerbroek.
Het beroep richt zich tevens tegen de verbetering van de waterloop langs de Rikkerinksweg.
2.13.1. Op pagina 19 van het inrichtingsplan staat dat de grondverwerving van het gewijzigde tracé van de Hagmolenbeek voor zover gelegen in het natuurgebied Deldenerbroek - anders dan het college ter zitting heeft gesteld - zal plaatsvinden via de taakstelling. Ook de gronden langs de Hagmolenbeek waarop de nieuwe natuur is voorzien zullen worden verworven door middel van de taakstelling, zo staat in het inrichtingsplan vermeld.
Voorts volgt uit het inrichtingsplan dat ten behoeve van de verdrogingsbestrijding enkele waterlopen, waaronder de waterloop langs de Rikkerinksweg, dienen te worden verbreed. De benodigde grond wordt in het ruilplan aan het waterschap toegedeeld en daarvoor is 1,0 ha in de taakstelling opgenomen, zo staat in het inrichtingsplan.
Gelet op het vorenstaande zal ten aanzien van de desbetreffende gronden geen korting als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Wilg worden toegepast. Evenmin is sprake is van één van de andere in artikel 19 van de Wilg bedoelde onderdelen van het inrichtingsplan waartegen beroep kan worden ingesteld.
2.14. Voorts richten de erven [appellant sub 6] zich, zoals zij ter zitting nader hebben toegelicht, tegen de openbaarmaking van paden in de directe nabijheid van hun gronden.
2.14.1. Met betrekking tot de openbaarmaking van paden zijn op de plankaart ten noordwesten van het perceel van de erven [appellant sub 6] aanduidingen opgenomen voor een aan te leggen wandelpad en een nieuw aan te leggen fietspad.
Met betrekking tot het wandelpad volgt uit de tekst van het inrichtingsplan dat ten opzichte van het uitwerkingsplan een verduidelijking is doorgevoerd ten aanzien van de eigendom, het beheer en het onderhoud. In het inrichtingsplan staat ten aanzien van het fietspad vermeld dat binnen het ruilplan in overleg met de direct betrokkenen zal worden gezocht naar mogelijkheden om dit fietspad te realiseren. Voorts staat in het inrichtingsplan dat het eigendom, beheer en onderhoud bij de gemeente komen te liggen en dat de gemeente de openbaarheid van het fietspad na de toedeling dient te regelen.
Van geen van de voornoemde paden wordt de openbaarmaking in het inrichtingsplan geregeld, zodat moet worden geoordeeld dat geen sprake is van een onderdeel als bedoeld in artikel 19, onder d, van de Wilg. Evenmin is sprake is van één van de andere in artikel 19 van de Wilg bedoelde onderdelen van het inrichtingsplan waartegen beroep kan worden ingesteld.
Voor zover de erven [appellant sub 6] er overigens voor vrezen dat binnen de nieuwe natuur en bij de Hagmolenbeek een wandelpad wordt aangelegd en openbaar gemaakt, stelt de Afdeling vast dat hiertoe geen voorziening in het inrichtingsplan is opgenomen.
2.15. Gelet op 2.13.1 en 2.14.1 is de Afdeling onbevoegd kennis te nemen van het beroep van de erven [appellant sub 6].
2.16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van:
a. de beroepen van [appellant sub 1] en anderen, [appellante sub 3], waarvan de maten zijn J.E. Heimerink en H.W.H. Heimerink, en anderen, [appellante sub 4], waarvan de maten zijn H. Schuttenbeld en C. Davis, en de erven van [appellant sub 6];
b. het beroep van [appellante sub 2], waarvan de maten zijn H.L.M. aan de Stegge, J.J. aan de Stegge en M.W.G. aan de Stegge-Blanken, voor zover het betreft het opnemen van een maximaal waterpeil en de aanleg van nieuwe natuur langs de Regge;
II. verklaart het beroep van [appellante sub 2], waarvan de maten zijn H.L.M. aan de Stegge, J.J. aan de Stegge en M.W.G. aan de Stegge-Blanken, voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Konings
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012