201203319/2/R3.
Datum uitspraak: 25 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Maashees, gemeente Boxmeer,
de raad van de gemeente Boxmeer,
verweerder.
Bij besluit van 2 februari 2012, kenmerk 8a, heeft de raad het bestemmingsplan "Monseigneur Geurtsstraat 48b" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2012, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 juli 2012, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. W. Kattouw, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.J.H. Pijpers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een bestemmingsregeling voor het perceel Monseigneur Geurtsstraat 48b, waarbij aan dat perceel de bestemming "Bedrijf" is toegekend.
2.3. Niet in geschil is dat op het perceel reeds jarenlang een garagebedrijf en een bandenhandel worden geëxploiteerd.
2.4. [verzoeker], die woont aan de [locatie], betoogt dat hij belang heeft bij schorsing van het plan omdat het gebruik van het perceel in strijd is met het thans nog geldende bestemmingsplan, in verband waarmee een handhavingsprocedure loopt. Daarin is op 5 juni 2012 een besluit op bezwaar genomen waarin een verzoek om handhaving is afgewezen omdat zicht op legalisatie bestaat. Hij kan zich niet verenigen met het plan omdat daarin het bestaande gebruik van het achter zijn woning gelegen perceel wordt toegestaan en het plan tevens voorziet in nieuwe gebruiksmogelijkheden. Hij betoogt dat reeds bij het bestaande gebruik geluidnormen worden overschreden door het verkeer dat over de naast zijn woning gelegen toegangsweg van en naar de bedrijven rijdt. Doordat het plan tevens de verhuur van personenauto's en uiteenlopende groothandelsactiviteiten mogelijk maakt zal de geluidbelasting op zijn woning op onaanvaardbare wijze toenemen.
2.4.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:
a. groothandel in bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden en dergelijke;
b. verhuur van roerende goederen, met uitzondering van de verhuur van transportmiddelen (exclusief personenauto's), machines en werktuigen;
c. handel in en repareren van auto's en motoren en -accessoires;
2.4.2. De raad heeft ter zitting toegelicht dat met het plan is beoogd de bestaande bedrijvigheid binnen het plangebied als zodanig te bestemmen. Het bepaalde in artikel 3, lid 3.1, onder c, van de planregels regelt de huidige bedrijvigheid en het bepaalde onder d hangt daarmee samen, aldus de raad. Het bepaalde onder a en b biedt door de raad wenselijk geachte mogelijkheden om de bestaande bedrijvigheid uit te breiden. Voorts heeft het plan volgens de raad geen onaanvaardbare akoestische gevolgen.
2.4.3. De raad heeft het standpunt dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar akoestisch klimaat gebaseerd op een rapport van Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs BV van 6 juli 2011, dat is opgemaakt in opdracht van [verzoeker] en ook door hem wordt onderschreven. Volgens dat rapport brengen de transportbewegingen over de toegangsweg naar de bedrijven in het plangebied een aanzienlijke geluidbelasting mee op de woning van [verzoeker]. Niet onaannemelijk is dat de geluidbelasting zal toenemen indien de bedrijvigheid in het plangebied wordt uitgebreid met de activiteiten die op grond van artikel 3, lid 3.1, onder a en b, van het plan zijn toegestaan, nu ook die activiteiten gepaard zullen gaan met transportbewegingen. Hierin ziet de voorzitter aanleiding om het plan voor zover het betreft het bepaalde in artikel 3, lid 3.1, onder a en onder b, te schorsen. Nu de bestaande bedrijven al jaren in het plangebied aanwezig zijn en voortzetting van het bestaande gebruik niet leidt tot onomkeerbare gevolgen ziet de voorzitter, gelet op de betrokken belangen, geen aanleiding voor een verdergaande schorsing.
2.5. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Wat betreft de kosten die [verzoeker] heeft gemaakt voor het rapport van Cauberg-Huygen overweegt de voorzitter dat het verzoek om de raad in deze kosten te veroordelen dient te worden afgewezen omdat uit artikel 8:75, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:81, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat in deze procedure slechts de kosten die zijn gemaakt in verband met de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening voor vergoeding in aanmerking komen.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Boxmeer van 2 februari 2012, kenmerk 8a, voor zover het artikel 3, lid 3.1, onder a en onder b, van de planregels betreft;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Boxmeer tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.237,06 (zegge: twaalfhonderdzevenendertig euro en zes cent), waarvan € 872,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de raad van de gemeente Boxmeer aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Mathot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012