ECLI:NL:RVS:2012:BX3239

Raad van State

Datum uitspraak
26 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201112870/2/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • J.A.A. van Roessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van gedoogplicht voor waterstaatswerkzaamheden

In deze zaak heeft het college op 2 augustus 2011 aan [verzoeker] een gedoogplicht opgelegd voor werkzaamheden ter verbreding van de Derde en Vierde Tocht in de Zuidplaspolder. [Verzoeker] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij op 12 december 2011 een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 12 juli 2012 behandeld. De voorzitter oordeelt dat het besluit van het college, dat [verzoeker] verplicht om gedogen, niet in strijd is met de wet. [Verzoeker] betoogt dat het college de onteigeningsprocedure had moeten volgen, omdat deze meer waarborgen biedt. De voorzitter wijst erop dat de onteigeningsprocedure niet noodzakelijk is, omdat het belang van [verzoeker] vooral financieel is en dit in de bodemprocedure aan de orde kan komen. Het college heeft een belang bij het uitvoeren van de werkzaamheden zonder vertraging. Na afweging van de belangen van beide partijen, wijst de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening af. De beslissing is genomen in het openbaar op 26 juli 2012.

Uitspraak

201112870/2/A4.
Datum uitspraak: 26 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], alsmede haar firmanten (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), gevestigd te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 2 november 2011 in de zaken nrs. 11/3911 en 11/3912 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 augustus 2011 heeft het college aan [verzoeker] een gedoogplicht opgelegd in verband met werkzaamheden ter verbreding van de Derde en Vierde Tocht in de Zuidplaspolder.
Bij uitspraak van 2 november 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 december 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 9 januari 2012.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 juni 2012, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 juli 2012, waar [verzoeker], in de persoon van [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.J. Turenhout, advocaat te Alphen aan den Rijn, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.J.M. de Jager, advocaat te Rotterdam, en door A. Mosterd en A. Leenders, beiden werkzaam bij het hoogheemraadschap, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ingevolge artikel 5.24, eerste lid, van de Waterwet kan de beheerder, voor zover dat voor de vervulling van zijn taken redelijkerwijs nodig is, rechthebbenden ten aanzien van onroerende zaken de verplichting opleggen om de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk en daarmee verband houdende werkzaamheden te gedogen, wanneer naar zijn oordeel de belangen van die rechthebbenden onteigening niet vorderen.
2.3. Het besluit van 2 augustus 2011 houdt in dat [verzoeker] dient te gedogen dat een gedeelte van haar perceel wordt gebruikt ter verbreding van de Derde en Vierde Tocht in de Zuidplaspolder en dat op een gedeelte van haar perceel werkzaamheden worden uitgevoerd ten behoeve van voornoemde verbreding.
2.4. [verzoeker] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college de onteigeningsprocedure op grond van de Onteigeningswet had moeten toepassen. Daartoe voert zij aan dat de onteigeningsprocedure meer waarborgen biedt dan artikel 5.24 van de Waterwet. In dat verband wijst zij er op dat de onteigeningsprocedure een volledige schadeloosstelling kent die ook vooraf is verzekerd.
2.4.1. Voor zover [verzoeker] zich op het standpunt stelt dat toepassing van de onteigeningsprocedure ertoe zou kunnen leiden dat van onteigening wordt afgezien, omdat geoordeeld wordt dat de noodzaak daartoe geheel ontbreekt, acht de voorzitter dit, mede gelet op hetgeen de Afdeling in haar uitspraak van 26 augustus 2009 in zaak nr.
200809239/1/H2heeft overwogen, niet aannemelijk.
Het belang van [verzoeker] in deze procedure is vooral een financieel belang gelegen in de wens om volledig schadeloos te worden gesteld. Dit belang noopt niet tot de verzochte schorsing, omdat dit belang bij de behandeling van het geding in de bodemprocedure volledig aan de orde kan komen. Hiertegenover staat het belang van het college om de voor de verbreding vereiste werkzaamheden te kunnen uitvoeren en gevrijwaard te blijven van vertragingsschade. Na afweging van deze belangen ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2012
462-720.