201112396/1/A1.
Datum uitspraak: 1 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 oktober 2011 in zaak nr. 11/1821 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid.
Bij ongedateerd besluit, verzonden op 1 september 2010, heeft het dagelijks bestuur, voor zover hier van belang, het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de uitbouw aan de achtergevel van de woning op het perceel [locatie] te Amsterdam, afgewezen.
Bij ongedateerd besluit, verzonden op 2 maart 2011, heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 1 september 2010 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 26 oktober 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 november 2011, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe ingevolge artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[belanghebbende] en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2012, waar [appellant] en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. T.M. van Gorssel, werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen. Tevens is daar [belanghebbende] verschenen.
2.1. De uitbouw is gerealiseerd tegen de achtergevel van de woning onder en in aansluiting op het reeds ter hoogte van de eerste verdieping bestaande balkon.
2.2. Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, zoals dat luidde ten tijde van belang, is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, zoals dat luidde ten tijde van belang, is in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis, waarbij tevens voorschriften kunnen worden gegeven omtrent het gebruik van het bouwwerk of de standplaats.
Ingevolge artikel 12a, eerste lid, aanhef en onder b, zoals dat luidde ten tijde en voor zover hier van belang, stelt de gemeenteraad een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die het bevoegd gezag toepast bij de beoordeling of het uiterlijk van een bestaand bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb), zoals dat artikel luidde ten tijde van belang, wordt, behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 4, als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de wet aangemerkt het bouwen van een op de grond staande aan- of uitbouw van één bouwlaag aan een bestaande woning of een bestaand woongebouw, die strekt tot vergroting van het woongenot, mits voldaan wordt aan de in dit artikellid beschreven kenmerken.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur gehouden was handhavend op te treden. Daartoe voert hij aan dat, nu de uitbouw en het balkon één geheel vormen en derhalve niet een uitbouw van één bouwlaag als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder a, van het Bblb is gerealiseerd, het dagelijks bestuur de uitbouw ten onrechte als bouwvergunningsvrij bouwwerk heeft aangemerkt. Voorts stelt [appellant] dat de uitbouw in strijd is met het bestemmingsplan "Stadion- en Beethovenbuurt 1996" en dat gelet op het door het dagelijks bestuur gevoerde beleid daarvan geen ontheffing kon worden verleend. Concreet zicht op legalisering noch bijzondere omstandigheden op grond waarvan het dagelijks bestuur van handhavend aftreden had behoren af te zien zijn aan de orde, aldus [appellant]. Verder stelt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte zijn betoog, dat ook indien de uitbouw wel bouwvergunningsvrij is het dagelijks bestuur gehouden was om handhavend op te treden omdat de uitbouw, gelet op de welstandsnota voor het stadsdeel Oud Zuid "De Schoonheid van Amsterdam digitaal" (hierna: de welstandsnota), in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand, onbesproken heeft gelaten.
2.3.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de uitbouw voldoet aan alle vereisten van artikel 2, aanhef en onder a, van het Bblb en derhalve bouwvergunningsvrij is. Dat de uitbouw onder en grenzend aan een balkon is gesitueerd, leidt niet tot een ander oordeel. Dit balkon was reeds aanwezig, terwijl de uitbouw het balkon niet draagt. Daarom heeft de uitbouw er niet toe geleid dat er meer dan één bouwlaag tot stand is gebracht.
2.3.2. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte zijn betoog met betrekking tot de redelijke eisen van welstand onbesproken heeft gelaten, is terecht, maar kan gelet op hetgeen hierna wordt overwogen niet leiden tot het daarmee beoogde doel.
Volgens hoofdstuk 5.2 van de welstandsnota, is een bouwvergunningsvrij bouwwerk dat, zoals het onderhavige bouwwerk, is gelegen op een perceel binnen de Gordel 20-40, in ernstige mate in strijd met de redelijke eisen van welstand indien de kenmerken van de oorspronkelijke gevel of kozijnen zichtbaar zijn aangetast, genegeerd of onzichtbaar gemaakt, waardoor hetzij de uniciteit van het pand hetzij de samenhang van de architectuureenheid verloren gaat. Het dagelijks bestuur heeft ter zitting genoegzaam toegelicht dat de kenmerken van de oorspronkelijke gevel door realisering van het bouwplan niet worden aangetast noch dat anderszins strijd met de welstandscriteria voor bouwvergunningsvrije bouwwerken ontstaat, zodat de uitbouw niet in ernstige mate met de redelijke eisen van welstand in strijd is.
2.4. Gelet op het vorenstaande behoeft hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd geen bespreking.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2012