201110262/1/R4.
Datum uitspraak: 1 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Assen,
de raad van de gemeente Assen,
verweerder.
Bij besluit van 8 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Uitbreiding Mercuriuscentrum" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2012, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door J. Urban en S.J. Ten Bosch, zijn verschenen.
2.1. Het plan voorziet in een uitbreiding van bestaande winkels en de bouw van (zorg)woningen aan de zijde van de Minervalaan te Assen.
2.2. Volgens [appellant] heeft de raad ten onrechte gesteld dat hij een zienswijze over het bestemmingsplan "Centrum-Noord" naar voren heeft gebracht, nu zijn zienswijze is gericht tegen het voorliggende plan. Bovendien is hij in de nota van zienswijze onjuist geciteerd en stelt hij dat ten onrechte geen verslag is opgesteld van de mondelinge toelichting van zijn zienswijze tijdens de vergadering waarin het plan door de raad is vastgesteld.
2.2.1. De Afdeling overweegt dat het betoog van [appellant] dat de raad ten onrechte heeft gesteld dat hij een zienswijze naar voren heeft gebracht over het bestemmingsplan "Centrum-Noord" feitelijke grondslag mist, nu uit het verweerschrift volgt dat de raad de zienswijze heeft aangemerkt als zijnde gericht tegen het voorliggende plan.
2.2.2. In een nota van zienswijze is een beknopte, niet letterlijke weergave gegeven van hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht. De Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) noch de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dan wel enige andere rechtsregel staat er aan in de weg dat de weergave van de zienswijze niet tot in detail overeenkomt met hetgeen naar voren is gebracht, maar dat wordt volstaan met een weergave van de strekking daarvan.
De mogelijkheid een mondelinge toelichting te geven op een naar voren gebrachte zienswijze maakt geen deel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Voor zover de raad wegens de te betrachten zorgvuldigheid al verplicht is tot het opstellen van een schriftelijk verslag van een gegeven mondelinge toelichting, is de Afdeling van oordeel dat, indien het nalaten van het opstellen van een dergelijk verslag als een onregelmatigheid is aan te merken, dit de rechtmatigheid van het vastgestelde plan niet aantast.
2.2.3. [appellant] betoogt dat geen behoefte bestaat aan de uitbreiding van het winkeloppervlak binnen het plangebied, omdat in de omgeving reeds meer dan 5000 m² aan winkelruimte leeg staat. Het voorgaande betekent volgens hem dat geen sprake is van een goede stedelijke ontwikkeling en dat het, gelet daarop, niet is te rechtvaardigen dat een aantal beeldbepalende bomen zullen worden gekapt om deze ontwikkeling mogelijk te maken. Bovendien is het vellen van die bomen in strijd met de gemeentelijke nota De groene trots van Assen, aldus [appellant].
2.2.4. De raad stelt dat door de uitbreiding van de Mercuriuspassage een hoogwaardige winkelroute wordt gecreëerd met een sterke eigen identiteit die het nieuwe Cultureel Kwartier zal verbinden met het bestaande Koopmansplein. Dit is volgens de raad noodzakelijk voor het behoud van de status van A1-locatie en om verpaupering in de toekomst te voorkomen. Voorts stelt de raad dat de te vellen bomen niet op lijst met waardevolle bomen staan. Bovendien wordt de openbare ruimte heringericht en zullen nieuwe bomen worden geplant, aldus de raad.
2.2.5. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat de passage een belangrijk onderdeel is van het winkelaanbod van de gemeente. De raad heeft ter zitting gesteld dat hij de bestaande winkels aldaar wenst te behouden. De raad heeft toegelicht dat het huidige oppervlak niet voldoet aan de hedendaagse eisen die worden gesteld aan het benodigde oppervlak voor een winkel en dat uitbreidingsmogelijkheden in het plan zijn opgenomen teneinde leegstand van de panden in de passage te voorkomen. Dit standpunt komt de Afdeling niet onredelijk voor. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad heeft toegelicht dat het voorkomen van leegstand van de bestaande winkels onlosmakelijk is verbonden met de door de raad beoogde kwaliteitsslag die voor de gehele passage gemaakt dient te worden.
2.2.6. Anders dan [appellant] meent, staan de te vellen bomen niet op de gemeentelijke bomenlijst, wat met zich brengt dat geen sprake is van beeldbepalende bomen. Voorts heeft de raad toegelicht dat bomen die worden gekapt zullen worden gecompenseerd. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid het belang dat is gediend met de voorziene ontwikkeling zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van het behoud van de desbetreffende bomen.
2.3. [appellant] kan zich niet verenigen met de stelling van de raad dat zijn verzoek om planschade niet in behandeling kan worden genomen.
2.3.1. De Afdeling overweegt dat ingevolge de Wro een verzoek om tegemoetkoming in planschade kan worden ingediend zodra het plan onherroepelijk is geworden. Hetgeen [appellant] daarover naar voren heeft gebracht kan in onderhavige procedure niet aan de orde komen nu daarvoor een andere procedure is aangewezen. Derhalve dient dit bezwaar buiten beschouwing te blijven.
2.4. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2012