201104469/1/R4.
Datum uitspraak: 1 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Wytgaard, gemeente Leeuwarden,
de raad van de gemeente Leeuwarden,
verweerder.
Bij besluit van 31 januari 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Wytgaard" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 april 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J. Nijenhuis, advocaat te Leeuwarden, vergezeld door [gemachtigde], alsmede de raad, vertegenwoordigd door ing. C. Tasma, zijn verschenen.
Met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Afdeling het onderzoek ter zitting geschorst teneinde de raad in de gelegenheid te stellen stukken in te dienen. Vervolgens zijn partijen in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb is met toestemming van partijen een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek heeft gesloten.
2.1. Ter zitting is vastgesteld dat het beroep van [appellante] zich richt tegen het plan voor zover het betreft de behoefte aan de in het plan voorziene woningen en de financiële uitvoerbaarheid ervan.
2.2. Het plan voorziet in een actualisatie van de planologische regeling voor het dorp Wytgaard. Daarnaast voorziet het plan in de ontwikkeling van 24 woningen aan de westkant van de Bredyk.
2.3. [appellante] kan zich niet verenigen met het plan omdat volgens haar geen behoefte bestaat aan de woningen. Anders dan de raad meent, is het vertrek van starters uit het dorp niet het gevolg van onvoldoende aanbod van woningen en brengt het plan met zich dat een overschot aan woningen zal ontstaan, ook al omdat in de omgeving sprake is van voldoende andere locaties met nieuwbouwwoningen. Ook de ligging van de tuinen op het noorden heeft volgens [appellante] een nadelig effect op de verkoopbaarheid van de woningen, aangezien daardoor sprake zal zijn van minder zoninval en veel wind. Dat er geen behoefte aan de woningen bestaat blijkt volgens [appellante] uit de omstandigheid dat tot op heden slechts één woning is verkocht.
Voorts betoogt [appellante] dat het plan economisch niet uitvoerbaar is vanwege de verslechterde economische situatie. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt of de kosten inzake planschade zijn meegenomen in de exploitatie en volgens [appellante] is er geen garantie dat de subsidie die als opbrengst in de exploitatieopzet is opgenomen daadwerkelijk wordt verstrekt.
2.3.1. De raad stelt dat de gemeente Leeuwarden een groeigemeente is en dat voor de lange termijn behoefte bestaat aan wonen in een dorpse omgeving. Door woningen bij te bouwen wordt voorkomen dat de huidige jeugd uit het dorp zal vertrekken. Voorts zijn de kavels voldoende diep waardoor de ligging van de tuinen de verkoop van de woningen niet in de weg zal staan, aldus de raad.
2.3.2. Zoals uit de plantoelichting volgt staat in het gemeentelijke woonplan en de Dorpennota dat de afgelopen jaren in Wytgaard behoefte is ontstaan aan woningen. Blijkens de voormelde beleidsstukken is in Wytgaard sprake van een oververtegenwoordiging van woningen in de lagere economische prijsklassen en voorziet het nieuwbouwprogramma in het toevoegen van woningen in het middeldure en duurdere segment. Dat de toevoeging van woningen in die segmenten leidt tot betere doorstroming in de woningmarkt, waardoor ruimte wordt gecreëerd voor starters, zoals de raad verwacht, komt de Afdeling niet onaannemelijk voor. Gelet daarop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de woningen. Hetgeen [appellante] naar voren heeft gebracht over de ligging van de tuinen leidt niet tot een ander oordeel.
2.3.3. In het kader van een beroep tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financieel-economische uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen een periode van in beginsel tien jaar.
2.3.4. Ut de plantoelichting volgt dat de raad een exploitatieberekening aan het plan ten grondslag heeft gelegd. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat vanwege de economische crisis een actualisatie van de berekening heeft plaatsgevonden en dat hieruit blijkt dat het plan ondanks de economische crisis nog steeds haalbaar is. Dit is met de gewijzigde exploitatieopzet, door de raad als nader stuk aangeleverd, onderbouwd. Uit het nader ingekomen stuk van de raad volgt tevens dat door middel van een raadsbesluit een bedrag van € 86.749,-- aan subsidie beschikbaar is gesteld. Hetgeen [appellante] ter zitting heeft gesteld geeft geen grond voor het oordeel dat de raad deze subsidie ten onrechte in de exploitatieopzet heeft opgenomen. Voorts heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat eventuele kosten aan te vergoeden planschade dusdanig zijn dat die kosten de financiële uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan, en is van de zijde van de raad verklaard dat met deze kosten rekening is gehouden in de exploitatieopzet. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan financieel niet uitvoerbaar is.
2.4. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
Het lid van de enkelvoudige kamer w.g. Drouen
is verhinderd de uitspraak ambtenaar van staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2012