201201755/1/R2.
Datum uitspraak: 1 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Almere,
de raad van de gemeente Almere,
verweerder.
Bij besluit van 24 november 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Film-, Park-, Dans-, Verzetswijk en Lumierèpark" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2012, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. O.V. Wilkens, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.H.W. Gratama en .A.J. van der Sande, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan voorziet in een integrale herziening van de bestemmingsplannen voor de woongebieden Filmwijk, Parkwijk, Danswijk, Verzetswijk en het Lumièrepark.
2.2. [appellante] woont op de vierde etage van een appartementengebouw aan de rand van het Lumièrepark en kan zich niet verenigen met de wijzigingsbevoegdheid van artikel 10, lid 10.7, sub a, aanhef en onder 1, van de planregels.
Ingevolge het voormelde artikel, voor zover hier van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming "Groen" op één van de twee locaties binnen het Lumièrepark, aangeduid als Wro-wijzigingsgebied 2 en Wro-wijzigingsgebied 3, te wijzigen door de gronden tevens te bestemmen voor horeca, respectievelijk horeca en recreatie, met dien verstande dat slechts één horecavestiging is toegestaan.
2.3. [appellante] vreest parkeeroverlast te zullen ondervinden doordat de bezoekers en het personeel van de horecagelegenheid hun auto in de directe omgeving van haar woning zullen parkeren. Zij voert hiertoe aan dat in het stadscentrum alleen betaald kan worden geparkeerd.
2.3.1. De raad deelt niet de vrees van [appellante] dat de bezoekers en het personeel van de horecagelegenheid vanwege de kosten van betaald parkeren zullen uitwijken naar de noordelijke Filmwijk, waar de woning van [appellante] staat. Hij voert daartoe aan dat de zogenoemde blauwe zone, die reeds geldt ter plaatse van het appartementsgebouw waar [appellante] woont, waarschijnlijk zal worden uitgebreid tot de gehele noordelijke Filmwijk, zodat de bezoekers en het personeel van de horecagelegenheid in het stadscentrum zullen parkeren.
2.3.2. De Afdeling overweegt dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat toepassing van de wijzigingbevoegdheid op voorhand onmiskenbaar zal leiden tot onaanvaardbare parkeeroverlast. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat op relatief korte afstand van de te realiseren horecavoorziening een parkeergelegenheid in het centrum aanwezig is en dat de mogelijkheid bestaat om de reeds aanwezige blauwe zone uit te breiden. De Afdeling wijst er op dat het college bij een eventuele vaststelling van een wijzigingsplan niet alleen de wijzigingsvoorwaarden in acht moet nemen, maar tevens dient te bezien of het plan ook overigens niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college dient alsdan daarbij onder meer te beoordelen of het tevens bestemmen van één van de twee locaties binnen het Lumièrepark, aangeduid als Wro-wijzigingsgebied 2 en Wro-wijzigingsgebied 3, voor horeca, respectievelijk horeca en recreatie, leidt tot onaanvaardbare parkeeroverlast.
In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat parkeeroverlast niet aan het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid in de weg hoefde te staan. Het betoog faalt.
2.4. [appellante] betoogt dat het plan in strijd is met de vereisten van een goede ruimtelijke ordening omdat het uitzicht dat zij vanuit haar woning heeft, zal worden aangetast. Zij stelt dat door de realisatie van een 7 meter hoge horecagelegenheid het aanzicht en de rust in het desbetreffende deel van het park, dat geheel in het zicht ligt dat zij vanuit haar woning heeft, wordt aangetast. Voorts voert zij aan dat de wandelboulevard en de ontsluitingsweg geheel in het uitzicht van haar woning komen te liggen.
2.4.1. De raad stelt zich onder verwijzing naar de stedenbouwkundige visualisatie op het standpunt dat het uitzicht van [appellante] vanuit haar woning op de vierde etage niet onevenredig wordt aangetast.
2.4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bestaat er geen blijvend recht op vrij uitzicht (onder meer uitspraak van 15 december 2010 in zaak nr.
200905577/1/R2).
Het plan voorziet erin dat door middel van de wijzigingsbevoegdheid de realisatie van een horecagelegenheid met een maximale hoogte van 7 meter mogelijk kan worden gemaakt. Gelet op de afstand van ongeveer 150 meter tussen de woning van [appellante] en de meest nabij gelegen mogelijke situering van de horecagelegenheid, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het uitzicht van [appellante] niet onevenredig zal worden geschaad door de realisatie van de horecagelegenheid. De raad heeft daarbij in aanmerking mogen nemen dat de woning van [appellante] zich op de vierde etage bevindt en dat tussen de mogelijke locaties van de horecagelegenheid en de woning van [appellante] een brede strook parkgrond met boombeplanting is gelegen.
2.4.3. De locatie van de wandelboulevard is niet als zodanig in het plan opgenomen. Het plan staat er niet aan in de weg dat de wandelboulevard in het zicht van de woning van [appellante] zal worden aangelegd.
De wegontsluiting ten behoeve de horecavoorziening mag ingevolge artikel 10, lid 10.7, sub a, aanhef en onder 5, van de planregels uitsluitend rechtstreeks langs het Weerwater via de brug richting het stadscentrum worden gerealiseerd. Deze locatie is gelegen binnen het uitzicht dat [appellante] vanuit haar woning heeft.
[appellante] heeft evenwel niet aannemelijk gemaakt dat voormelde ontwikkelingen tot een onaanvaardbare aantasting van haar uitzicht zullen leiden. Het betoog faalt.
Herhalen en inlassen zienswijze
2.5. Voor zover [appellante] zich in het beroepschrift heeft beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van haar zienswijze, overweegt de Afdeling dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze.
[appellante] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit in zoverre onjuist zou zijn.
2.6. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Van Baaren
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2012