201012872/1/A4.
Datum uitspraak: 1 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Westervoort, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1])
2. het college van burgemeester en wethouders van Westervoort (hierna: het college van b&w),
3. [appellante sub 3], gevestigd te Huissen, gemeente Lingewaard,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college van gs),
verweerder.
Bij besluit van 22 november 2010 heeft het college van gs aan [appellante sub 3] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het op- en overslaan en bewerken van afval- en bouwstoffen op het perceel [locatie] te Huissen, en geweigerd voor het incidenteel in werking zijn van de breek-, zeef-, was- en classificeerinstallatie. Dit besluit is op 25 november 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 december 2010, het college van b&w bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2011, en [appellante sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2011, beroep ingesteld.
Het college van gs heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1] en het college van gs hebben hun zienswijzen daarop naar voren gebracht.
[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2012, waar [appellant sub 1] en anderen, van wie [gemachtigden] in persoon, het college van b&w, vertegenwoordigd door F.J. Schoonderbeek, werkzaam bij de gemeente, [appellante sub 3], vertegenwoordigd door haar [directeur], bijgestaan door mr. A.J.M. Jordense, en het college van gs, vertegenwoordigd door P.W.T. Rosendaal, werkzaam bij de provincie, en ing. E.L. Baukema, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 7 maart 2012 in zaak nr.
201012872/1/T1/A4; hierna de tussenuitspraak) heeft de Afdeling het college van gs opgedragen om binnen vier weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 22 november 2010 te herstellen.
Bij besluiten van 4 april 2012 en 13 april 2012, bij de Raad van State ingekomen op onderscheidenlijk 5 april 2012 en 16 april 2012, heeft het college van gs het besluit van 22 november 2010 gewijzigd.
Bij brieven van 5 april 2012 en 19 april 2012 zijn partijen in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen over de besluiten van 4 april 2012 en 13 april 2012 naar voren te brengen. Alleen het college van b&w heeft hierop, bij brief van 1 mei 2012, gereageerd.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
2.1. In de tussenuitspraak is geconcludeerd dat het besluit van 22 november 2010, voor zover het de (onderdelen van de) vergunningvoorschriften 1.4.1, 2.2.3, 2.2.5, 2.4.1, 7.1.2 en 8.1.1 betreft, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht onzorgvuldig is voorbereid dan wel in strijd met artikel 3:46 van die wet ontoereikend is gemotiveerd.
In de tussenuitspraak is het college van gs opgedragen binnen vier weken na de verzending van de tussenuitspraak, met in achtneming van rechtsoverweging 2.17, de gebreken in de desbetreffende vergunningvoorschriften te herstellen.
2.2. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het college van gs op 4 april 2012 en 13 april 2012 nieuwe besluiten (hierna: de nieuwe besluiten) genomen tot wijziging van het besluit van 22 november 2010. De nieuwe besluiten worden ingevolge de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geacht mede onderwerp te zijn van het geding.
Het college van b&w heeft in zijn reactie van 1 mei 2012 te kennen gegeven dat het zich met het besluit van 4 april 2012, zoals gewijzigd bij het besluit van 13 april 2012, kan verenigen. Gelet hierop moet het van rechtswege ontstane beroep van het college van b&w tegen de nieuwe besluiten geacht worden te zijn ingetrokken.
[appellante sub 3] en [appellant sub 1] hebben geen gronden tegen de nieuwe besluiten aangevoerd. Gelet hierop zijn hun beroepen tegen de nieuwe besluiten ongegrond.
2.3. Gezien de tussenuitspraak is het beroep van het college van b&w tegen het besluit van 22 november 2010 gegrond en zijn de beroepen van [appellante sub 3] en [appellant sub 1] tegen dat besluit gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond. Dit besluit dient te worden vernietigd voor zover het de vergunningvoorschriften 1.4.1, 2.2.3, 2.2.5, 2.4.1, 7.1.2 en 8.1.1 betreft.
2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellante sub 3] en van [appellant sub 1] en anderen tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 22 november 2010, kenmerk 2008-10846/MPM15528, gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond;
II. verklaart het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Westervoort tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 22 november 2010, kenmerk 2008-10846/MPM15528, gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 22 november 2010, kenmerk 2008-10846/MPM15528, voor zover het de voorschriften 1.4.1, 2.2.3, 2.2.5, 2.4.1, 7.1.2 en 8.1.1 betreft;
IV. verklaart de beroepen van [appellante sub 3] en van [appellant sub 1] en anderen tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 4 april 2012, kenmerk 2012-005007/MPM24757, en het besluit van 13 april 2012 van dat college, kenmerk 2012-006522/MPM24897, ongegrond;
V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 1] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, en € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) voor het college van burgemeester en wethouders van Westervoort en € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) voor [appellante sub 3], vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.S. Aal, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Aal
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2012