ECLI:NL:RVS:2012:BX3277

Raad van State

Datum uitspraak
1 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201109742/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wijzigingsplan agrarisch bouwvlak gemeente Steenbergen

In deze zaak heeft de Raad van State op 1 augustus 2012 uitspraak gedaan over het beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om een wijzigingsplan vast te stellen voor de vormverandering van zijn agrarische bouwvlak in De Heen, gemeente Steenbergen. Het college van burgemeester en wethouders had op 22 oktober 2010 het verzoek van de appellant afgewezen, waarna het college op 25 juli 2011 het bezwaar van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant stelde beroep in bij de Raad van State, waarbij hij werd bijgestaan door zijn advocaten. De Raad van State heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat de vermelding van de raad van de gemeente Steenbergen in het beroepschrift een kennelijke verschrijving betrof. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vervolgens de inhoudelijke argumenten van de appellant en het college tegen elkaar afgewogen.

De appellant betoogde dat de voorwaarden voor het vaststellen van een wijzigingsplan limitatief zijn en dat het college ten onrechte andere aspecten in de besluitvorming heeft betrokken. Hij stelde dat de vormverandering van zijn bouwblok noodzakelijk was voor de continuïteit van zijn agrarische bedrijf. Het college betwistte echter dat aan de voorwaarden voor de wijziging werd voldaan en stelde dat de gewenste vormverandering de openheid van het landschap onaanvaardbaar zou aantasten.

De Raad van State oordeelde dat het college zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de voorwaarden voor de wijziging niet werden voldaan. De Afdeling concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de aanpassing van de bebouwing binnen het bestaande bouwblok onevenredig bezwarend was. De Raad van State verklaarde het beroep van de appellant ongegrond en wees op het belang van de openheid van het landschap in de afweging van de wijzigingsbevoegdheid.

Uitspraak

201109742/1/R3.
Datum uitspraak: 1 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te De Heen, gemeente Steenbergen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenbergen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 oktober 2010 heeft het college het verzoek van [appellant] om een wijzigingsplan vast te stellen ten behoeve van de vormverandering van zijn agrarische bouwvlak ter plaatse van het perceel [locatie] te De Heen, gemeente Steenbergen, afgewezen.
Bij besluit van 25 juli 2011 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 september 2011, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. A. van der Leest en C.A.G. van der Heijden, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.H.C. Mailoa, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het college betwist de ontvankelijkheid van het beroep van [appellant], omdat in zijn beroepschrift staat vermeld dat het beroep is gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Steenbergen van 30 juni 2011. Tegen dit besluit is geen bezwaar of beroep mogelijk, aldus het college.
2.1.1. De vermelding van de raad van de gemeente Steenbergen en de datum 30 juni 2011 betreft een kennelijke verschrijving. Uit het beroepschrift volgt duidelijk dat het beroep van [appellant] is gericht tegen het besluit van het college van 25 juli 2011 om het door hem gemaakte bezwaar ongegrond te verklaren. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren.
2.2. Aan het perceel [locatie] te De Heen, gemeente Steenbergen, zijn in het bestemmingsplan "Buitengebied Steenbergen" de gebiedsbestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde", de detailbestemming "Agrarisch bouwblok" en de differentiatie "openheid" toegekend. Gronden met deze detailbestemming zijn ingevolge artikel 13, onder A, van de planvoorschriften bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met bijbehorende voorzieningen.
Ingevolge artikel 33 van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, kan het college van burgemeester en wethouders het plan wijzigen volgens het bij dat artikel weergegeven schema. Ingevolge dit schema kunnen gronden met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde" worden gewijzigd in de detailbestemming "Agrarisch bouwblok" ten behoeve van de vergroting of vormverandering van het agrarische bouwblok. Daarbij dient ingevolge artikel 33 in ieder geval toepassing te worden gegeven aan artikel 2, lid 2.2, onder 2.2.3, van de planvoorschriften. Voorts dient ingevolge het schema de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (hierna: AAB) te adviseren over de noodzaak van deze wijziging.
Ingevolge artikel 2, lid 2.2, onder 2.2.3, is op gronden met de gebiedsbestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde" vergroting, niet op afstand, of vormverandering van het agrarische bouwblok toegestaan indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. binnen de differentiaties "aardkundig waardevol" en "openheid" is uitbreiding noodzakelijk in verband met de continuïteit van het bedrijf, binnen de overige differentiaties is uitbreiding noodzakelijk in verband met de agrarische bedrijfsvoering;
b. er wordt rekening gehouden met de differentiaties op plankaart 1 en de daarbij geformuleerde doelstellingen en in de aanduiding "kernrandzone" wordt rekening gehouden met de functie van deze zone;
c. in geval van vormverandering wordt de omvang van het bouwblok niet vergroot en in geval van uitbreiding geldt voor het oppervlak van het bouwblok een maximum van 1,5 ha en voor een bestaand glastuinbouwbedrijf een maximum van 2,5 ha.
2.3. Het college stelt dat aan de uit de artikelen 33 en 2, lid 2.2, onder 2.2.3, van de planvoorschriften voortvloeiende voorwaarden voor vergroting of vormverandering van een agrarisch bouwblok niet wordt voldaan.
Volgens het college blijkt uit het advies van de AAB niet dat de door [appellant] gewenste wijziging van het bouwblok noodzakelijk is. Om te kunnen voldoen aan de dierenwelzijnseisen is een aanpassing van het bouwblok evenmin nodig, nu dit ook kan worden bereikt door de gebruikte technieken binnen de bestaande stallen aan te passen.
Voorts krijgt het thans vierkante bouwblok van [appellant] volgens het college door de door hem gewenste vormverandering een uitgerekte L-vorm en wordt hiermee de openheid van het landschap onaanvaardbaar aangetast.
Ten slotte is het college in het bestreden besluit op nog enkele aspecten ingegaan die het college bij zijn afweging van belang heeft geacht.
2.4. [appellant] betoogt dat de in de planvoorschriften opgenomen voorwaarden voor het vaststellen van een wijzigingsplan limitatief zijn. Het college heeft volgens hem daarom ten onrechte ook andere aspecten bij de besluitvorming betrokken. Voorts is onvoldoende duidelijk aan welke voorwaarden het college zijn verzoek heeft getoetst, aldus [appellant]. Hij betoogt dat het college voor de vraag of de vormverandering van zijn bouwblok noodzakelijk is, van de feitelijke situatie binnen zijn bouwblok uit dient te gaan. Deze vormverandering is volgens hem noodzakelijk, omdat de aanpassing van de bebouwing binnen het bestaande bouwblok uit financieel oogpunt onevenredig bezwarend is. Ten slotte stelt [appellant] dat de door hem gewenste vormverandering van zijn bouwblok geen grotere inbreuk vormt op de openheid van het landschap dan de aanpassing van de bebouwing binnen zijn bouwblok.
2.5. Over het betoog van [appellant] dat de in het bestemmingsplan opgenomen voorwaarden voor het vaststellen van een wijzigingsplan limitatief zijn, overweegt de Afdeling dat, nu ingevolge artikel 33 van de planvoorschriften in ieder geval toepassing dient te worden gegeven aan artikel 2, lid 2.2, onder 2.2.3, van de planvoorschriften, moet worden vastgesteld dat bij de toepassing van die wijzigingsbevoegdheid ook andere aspecten kunnen worden betrokken. Dit is in overeenstemming met het uitgangspunt dat bij de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid beoordeeld dient te worden of de nieuwe bestemming in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het betoog faalt.
2.6. Het betoog van [appellant], dat onvoldoende duidelijk is aan welke voorwaarden het college zijn verzoek tot het vaststellen van een wijzigingsplan heeft getoetst, faalt. In het bestreden besluit staan de overwegingen die hebben geleid tot het besluit van het college het verzoek van [appellant] tot vaststelling van het door hem gewenste wijzigingsplan af te wijzen en het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond te verklaren. Hierbij is het college ingegaan op de uit de artikelen 33 en 2, lid 2.2, onder 2.2.3, van de planvoorschriften voortvloeiende wijzigingsvoorwaarden en nog enkele aspecten die hij bij zijn afweging van belang heeft geacht.
2.7. In het advies van de AAB wordt geconcludeerd dat de door [appellant] gewenste varkensstal aan de westzijde van zijn bedrijf - waar de vormverandering van het bouwblok voor nodig is - weliswaar vanuit bedrijfseconomisch opzicht de voorkeur heeft, maar dat de meerkosten van een varkensstal aan de oostzijde van het bedrijf - binnen het bestaande bouwblok - relatief beperkt zijn. De bestaande schuur aan de oostzijde van het bouwblok dient in dat geval te worden gesloopt en elders herbouwd.
Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat, zoals [appellant] ter zitting heeft betoogd, het college voor de vraag of de gewenste wijziging van het bouwblok noodzakelijk is van de feitelijke situatie ter plaatse dient uit te gaan en deze als een gegeven dient te beschouwen. Het advies van de AAB hoeft zich niet te beperken tot de noodzaak van de uitbreiding. Ook de vraag of de beoogde uitbreiding, in verband waarmee [appellant] heeft verzocht om vaststelling van een wijzigingsplan, binnen het bestaande bouwblok kan worden gerealiseerd, kan daarbij aan de orde komen. Voorts heeft [appellant] met de enkele mededeling ter zitting van niet nader onderbouwde sloop- en bouwkosten van de schuur niet aannemelijk gemaakt dat een aanpassing van de bebouwing binnen het bouwblok onevenredig bezwarend is.
Met de door [appellant] gewenste vormverandering van zijn bouwblok zou de grens van het bouwblok over de hele lengte van ongeveer 54 m ongeveer 35 m in westelijke richting worden verplaatst. De gronden waarop ten gevolge van de vormverandering zou mogen worden gebouwd komen daarmee volledig in het thans open landschap te liggen. Gelet op de grootte van het bouwblok en de omvang van de daar op te richten varkensstal is het standpunt van het college dat dit een onaanvaardbare inbreuk vormt op de openheid van het landschap niet onredelijk. Over het betoog van [appellant] dat van een vormverandering van zijn bouwblok eenzelfde invloed uitgaat op de openheid van het landschap als de aanpassing van de bebouwing binnen zijn bouwblok, overweegt de Afdeling dat het college in redelijkheid van het bestaande bouwblok heeft kunnen uitgaan. Voor de vorm van dit bouwblok is ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Steenbergen" immers al een afweging gemaakt. Voorts is het standpunt van het college dat een compacter bouwblok in verband met de te waarborgen openheid van het landschap wenselijker is dan een uitgerekt bouwblok, niet onredelijk.
Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan de uit de artikelen 33 en 2, lid 2.2, onder 2.2.3, van de planvoorschriften voortvloeiende voorwaarden voor vergroting of vormverandering van een agrarisch bouwblok niet wordt voldaan. Reeds hierom heeft het college het verzoek van [appellant] om een wijzigingsplan vast te stellen ten behoeve van de vormverandering van zijn agrarische bouwvlak af kunnen wijzen. Gelet hierop behoeven de door [appellant] bestreden overige aspecten die het college bij het bestreden besluit van belang heeft geacht, geen bespreking meer.
2.8. Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Pikart-van den Berg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2012
350-653.