201111607/1/A1.
Datum uitspraak: 1 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 september 2011 in zaak nr. 11/4862 in het geding tussen:
Bij besluit van 6 april 2010 heeft het college geweigerd aan [wederpartij] ontheffing van het bestemmingsplan en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een bijgebouw voor opslag en atelierruimte op het perceel [locatie] te Rijnsaterwoude (hierna: het perceel).
Bij besluit van 19 april 2011 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar, onder wijziging en aanvulling van de motivering van het besluit, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 september 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 april 2011 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 november 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 december 2011.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. V. Platteeuw en H.C. Turk-de Jong, beiden werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. A.C. de Winter, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Jacobswoude" heeft het perceel de bestemming "Verblijfsrecreatieve doeleinden (vR)" met op de plankaart de aanduiding "IV(17)".
Ingevolge artikel 22, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn op verblijfsrecreatieve terreinen, voorzien van deze aanduiding, niet meer dan zeventien verblijfsrecreatieve onderkomens toegestaan.
Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend gebouwen en daarbij behorende bedrijfswoningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd.
Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, gelezen in verbinding met de tabel onder sub d, mag het bouwvlak tot een oppervlakte van 90 m2 worden bebouwd, inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.
Ingevolge artikel 1, onderdeel 18, wordt onder bijgebouw verstaan: een vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, zoals garages, hobbyruimten, bergingen en huisdierenverblijven.
Ingevolge onderdeel 26 wordt onder hoofdgebouw verstaan: een gebouw, dat op een perceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
Ingevolge onderdeel 44 wordt onder overkapping verstaan: een bouwwerk, geen gebouw zijnde, geheel zonder wanden, voorzien van een gesloten dak.
Ingevolge onderdeel 51 wordt onder recreatiewoning verstaan: een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt.
Ingevolge onderdeel 65 wordt onder verblijfsrecreatieve onderkomens verstaan: onderkomens, bedoeld voor tijdelijk recreatief verblijf van personen die elders hun hoofdverblijf hebben; hieronder vallen onder andere kampeermiddelen, stacaravans, chalets en recreatiewoningen.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, wordt de oppervlakte van een gebouw gemeten tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren op 1 m boven peil.
2.2. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan voorziet in de oprichting van een verblijfsrecreatief onderkomen, als bedoeld in het bestemmingsplan. Daartoe voert zij aan dat het onderkomen is bedoeld voor tijdelijk recreatief verblijf, hetgeen moet worden opgevat als verblijf gericht op ontspanning of vrijetijdsbesteding. Nu, gelet op de aanduiding op de plankaart, op het terrein niet meer dan zeventien verblijfsrecreatieve onderkomens zijn toegestaan en met het bouwplan dit aantal wordt overschreden, is sprake van strijd met het bestemmingsplan, aldus het college.
Indien het bouwwerk niet als verblijfsrecreatief onderkomen kan worden aangemerkt betoogt het college dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan voorziet in het oprichten van een tweede hoofdgebouw in plaats van een bijgebouw.
2.2.1. Ter zitting is door [wederpartij] te kennen gegeven dat het voorziene bouwwerk zal worden gebruikt voor de opslag van boten en tuigage. Tevens zal een computer worden geplaatst voor het uitoefenen van de hobby fotografie. De Afdeling volgt het oordeel van de rechtbank dat, mede gelet op het in het voorziene bouwwerk ontbreken van een keuken en slaapgelegenheid, geen grond bestaat voor het oordeel dat het aangevraagde bouwwerk als verblijfsrecreatief onderkomen, meer in het bijzonder een recreatiewoning, moet worden aangemerkt. Voor de uitleg van het begrip verblijfsrecreatief onderkomen, die het college voorstaat, bestaat geen grond. Deze uitleg leidt ertoe dat het realiseren van een hobbyruimte op het perceel feitelijk onmogelijk is, terwijl artikel 22, derde lid, onder a, gelezen in verbinding met artikel 1, onderdeel 18, van de planvoorschriften dit uitdrukkelijk toestaat. Aldus wordt het toegestane aantal van zeventien verblijfsrecreatieve onderkomens op het terrein door het bouwplan niet overschreden.
Niet in geschil is dat de bestaande recreatiewoning, zonder de zogenoemde luifel, een oppervlakte van ongeveer 49 m2 heeft en met inbegrip daarvan een oppervlakte van ongeveer 77 m2. Voorts is niet in geschil dat het bouwplan, zonder de voorziene luifel, een oppervlakte van 39 m2 heeft en met inbegrip daarvan een oppervlakte van 46 m2. Het bouwplan heeft aldus een beduidend kleinere oppervlakte dan de bestaande recreatiewoning. De volgens de aanvraag beoogde functie van het bouwwerk past in de begripsomschrijving van een bijgebouw volgens het bestemmingsplan. Dat het bouwwerk gebruikt wordt voor tijdelijk recreatief verblijf als door het college bedoeld, brengt voorts niet mee dat het bouwwerk niet functioneert ten dienste van het gebruik dat gemaakt wordt van de bestaande recreatiewoning. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het bouwplan in overeenstemming met de aanvraag voorziet in de oprichting van een bijgebouw.
2.3. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, nu het ertoe leidt dat de ingevolge de planvoorschriften maximaal te bebouwen oppervlakte op het perceel wordt overschreden. Hiertoe voert het aan dat de luifel van de bestaande recreatiewoning niet van ondergeschikte aard is en mitsdien dient te worden meegerekend bij het bepalen van de bebouwde oppervlakte op het perceel.
2.3.1. De bestaande recreatiewoning is voorzien van een dak met een dakoverstek van 27 m2. Niet in geschil is dat, wanneer deze zogenoemde luifel wordt meegerekend, het ingevolge het bestemmingsplan maximaal te bebouwen oppervlak van 90 m2 als gevolg van het bouwplan wordt overschreden. Voor het oordeel dat de luifel dient te worden meegerekend bij het bepalen of het ingevolge het bestemmingsplan maximaal te bebouwen oppervlak door het bouwplan wordt overschreden, heeft de rechtbank evenwel terecht geen grond gevonden. Anders dan het college stelt, kan de luifel niet als aanbouw worden aangemerkt, aangezien geen sprake is van een gebouw. Evenmin is de luifel aan te merken als een overkapping, aangezien deze niet geheel zonder wanden is. De luifel maakt aldus onlosmakelijk onderdeel uit van het als zodanig vergunde dak van de recreatiewoning. Het bebouwd oppervlak van het perceel dient te worden bepaald aan de hand van de meetvoorschriften in het bestemmingsplan, meer in het bijzonder artikel 4, aanhef en onder 2. Uit die bepaling volgt dat, voor zover thans van belang, dient te worden gemeten tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels. Of de luifel al dan niet van ondergeschikte aard is, is in dat kader niet relevant. Vaststaat dat geen van de gevels van de recreatiewoning is doorgetrokken onder de luifel. Hieruit volgt dat de luifel bij het bepalen van de bebouwde oppervlakte buiten beschouwing dient te blijven. Hetgeen de Afdeling heeft overwogen in de door het college aangehaalde uitspraken van onderscheidenlijk 21 juni 2006 en 15 juli 2009 (zaak nrs. onderscheidenlijk
200507269/1en
200900270/1/H1) over de uitleg van artikel 1, tweede lid, aanhef en onder b, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningsplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb) maakt dit niet anders, reeds omdat het Bblb, evenals het Besluit omgevingsrecht, een andersluidend meetvoorschrift geeft.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat voldoende bouwoppervlak resteert voor het realiseren van het bouwplan en dat het bouwplan aldus niet in strijd is met het bestemmingsplan.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 899,32 (zegge: achthonderdnegenennegentig euro en tweeëndertig cent), waarvan € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem een griffierecht van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
De voorzitter w.g. Hanrath
is verhinderd de uitspraak ambtenaar van staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2012