201200846/1/A2.
Datum uitspraak: 1 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Zoetermeer,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 november 2011 in zaak nr. 11/6510 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer.
Bij besluit van 11 februari 2011 heeft het college de aanvraag voor taxivervoer ten behoeve van [zoon] naar en van de school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs aan zeer moeilijk lerende kinderen "De Keerkring", gevestigd te Zoetermeer, afgewezen.
Bij besluit van 29 juni 2011 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 november 2011, verzonden op 5 december 2011, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2012, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 21 februari 2012.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juli 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A. Schepers en G.A. van Rijn, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Verordening leerlingenvervoer 2009 van de gemeente Zoetermeer (hierna: de verordening) verstrekt het college aan de ouders van de leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer dan zes kilometer bedraagt.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de verordening verstrekt het college bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, indien voldaan wordt aan het afstandscriterium van artikel 15 en:
a. de gehandicapte leerling, naar het oordeel van het college niet in staat is − ook niet onder begeleiding - van openbaar vervoer gebruik te maken, of:
b. de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug, meer dan 45 minuten onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, of:
c. openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van het college al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets, dan wel zelfstandig gebruik kan maken van het vervoer per bromfiets.
Ingevolge artikel 20, van de verordening verstrekt het college eveneens bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van een leerling die een school voor speciaal (voortgezet) onderwijs bezoekt, in het geval de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school minder bedraagt dan is bepaald in artikel 15, indien het college van oordeel is dat de leerling gehandicapt is.
Ingevolge het tweede lid dient het college, indien het de in het eerste lid bedoelde aanvraag niet of slechts gedeeltelijk toekent, bij de beschikking het advies van de commissie voor de begeleiding of het advies van andere deskundigen te betrekken.
Ingevolge artikel 29 van de verordening kan het college, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen van de verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan de permanente commissie leerlingenzorg, de commissie van begeleiding, de regionale verwijzingscommissie of andere deskundigen.
2.2. Het college heeft de aanvraag voor de vergoeding voor taxivervoer afgewezen, omdat, voor zover hier van belang, het van oordeel is dat de zoon van [appellante] niet gehandicapt is. Voorts heeft het college in de gezinsomstandigheden geen aanleiding gezien om met toepassing van artikel 29 van de verordening toch bekostiging voor het taxivervoer te verstrekken.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij niet in aanmerking komt voor de vergoeding van taxivervoer op grond van artikel 20 van de verordening.
2.3.1. Het college heeft zijn oordeel gebaseerd op het advies van 25 januari 2011 van F. Smeur, arts in dienst van de GGD Zuid-Holland West. Volgens dit advies zijn er, gezien de ontwikkelingsachterstand en de kennelijk optredende gedragsproblemen, onvoldoende redenen om aan te nemen dat de zoon van [appellante], onder begeleiding, om medische redenen geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of wat de inhoud betreft gebrekkig is. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het college voor zijn oordeel dat de zoon van appellant niet gehandicapt is als bedoeld in artikel 20 van de verordening op dit advies mocht afgaan.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen aanleiding bestaat de in artikel 29 van de verordening opgenomen hardheidsclausule toe te passen.
2.5. Bij de toetsing van de beslissing van het college omtrent de toepassing van de hardheidsclausule dient de rechter zich te beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De rechtbank heeft, gelet op dit beperkte toetsingskader, op goede gronden in de door [appellante] aangevoerde omstandigheden geen grond gezien voor het oordeel dat het college gehouden was haar in afwijking van de bepalingen van de verordening bekostiging voor aangepast taxivervoer ten behoeve van haar zoon toe te kennen.
2.6. [appellante] verwijst in het aanvullende hogerberoepschrift ten slotte tevergeefs naar de in bezwaar aangevoerde gronden. De rechtbank is op al deze gronden ingegaan. [appellante] heeft niet aangegeven waarom de aangevallen uitspraak ter zake onjuist is. De rechtbank heeft in het bijzonder terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2010 in zaak nr.
200902952/1/H2overwogen dat uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt dat de ouders in beginsel zelf verantwoordelijk zijn voor de begeleiding van kinderen van en naar school.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2012