201200716/1/A2.
Datum uitspraak: 1 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Utrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 12 december 2011 in de zaken nrs. 10/3000 en 11/3631 in het geding tussen:
Belastingdienst/Toeslagen.
Bij onderscheiden besluiten van 25 september 2009 heeft de Belastingdienst de aan [appellant] over 2008 en 2009 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 26 oktober 2011 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 december 2011, verzonden de volgende dag, heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2012, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 februari 2012.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 16 mei 2012 en 1 mei 2012 daartoe toestemming hadden verleend, heeft de Afdeling bepaald dat de behandeling van de zaak ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover thans van belang, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het gastouderopvang betreft die door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 56, tweede lid, voor zover thans van belang, is artikel 52 van overeenkomstige toepassing op de houder van een gastouderbureau.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 27 juli 2011 in zaak nr.
201100797/1/H2en van 25 april 2012 in zaak nr.
201110397/1/A2), bestaat geen aanspraak op een voorschot kinderopvangtoeslag, indien geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, de basis voor de opvang vormt. Dit betekent dat degene die aanspraak maakt op een voorschot een schriftelijke overeenkomst met de houder moet kunnen tonen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door in de omstandigheid dat de Belastingdienst hem eerst bij het besluit van 26 oktober 2011 heeft tegengeworpen dat hij voor 2008 en 2009 geen met het gastouderbureau gesloten overeenkomsten voor kinderopvang heeft overgelegd, geen aanleiding te zien hem in de gelegenheid te stellen die overeenkomsten alsnog over te leggen, heeft miskend dat hij de overeenkomsten heeft opgevraagd bij het, inmiddels niet meer geregistreerde, gastouderbureau, maar de administratie van dat bureau door de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (hierna: de FIOD) in beslag is genomen en hij afschriften van de overeenkomsten daarom moeilijk kan achterhalen.
2.4. Dat [appellant] het ontbreken van overeenkomsten, als gesteld, eerst bij het besluit van 26 oktober 2011 werd tegengeworpen, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gegeven om dat besluit te vernietigen.
De Belastingdienst heeft [appellant], voorafgaand aan het nemen van dat besluit, om toezending van de overeenkomsten verzocht. Op dit verzoek heeft [appellant] niet gereageerd.
Dat de overeenkomsten zich, naar gesteld, in de door de FIOD in beslag genomen administratie van het desbetreffende gastouderbureau bevinden, is een omstandigheid waarvan de rechter de gevolgen, gelet op artikel 5, eerste lid, van de Wko, gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, van de Awir, met juistheid voor rekening van [appellant] gelaten heeft geacht.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2012