ECLI:NL:RVS:2012:BX3286

Raad van State

Datum uitspraak
1 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201200710/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en vereisten voor schriftelijke overeenkomsten

In deze zaak heeft de Raad van State uitspraak gedaan op het hoger beroep van [appellante] tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De zaak betreft de herziening van de aan [appellante] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009 door de Belastingdienst. Op 19 juni 2009 heeft de Belastingdienst besloten de voorschotten te herzien en vastgesteld op nihil. Dit besluit werd door [appellante] bestreden, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door de Belastingdienst op 15 april 2011. De rechtbank Utrecht heeft op 12 december 2011 het beroep van [appellante] tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.

[appellante] heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij aanvoert dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst haar niet in de gelegenheid heeft gesteld om correcte overeenkomsten over te leggen. De rechtbank had volgens [appellante] moeten erkennen dat de overeenkomsten met het gastouderbureau niet door alle partijen zijn ondertekend, en dat zij deze documenten niet kon overleggen omdat de administratie van het gastouderbureau door de FIOD in beslag was genomen.

De Raad van State overweegt dat er geen aanspraak bestaat op een voorschot kinderopvangtoeslag indien er geen schriftelijke overeenkomst is, zoals vereist door de Wet kinderopvang. De Raad concludeert dat [appellante] op de hoogte was van het ontbreken van handtekeningen en dat zij de mogelijkheid had om de volledige overeenkomsten te overleggen. De omstandigheden dat de juiste overeenkomsten zich in beslag genomen administratie bevinden, zijn voor rekening van [appellante]. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

201200710/1/A2.
Datum uitspraak: 1 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amersfoort,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 12 december 2011 in de zaken nrs. 11/1624 en 11/1649 in het geding tussen:
[appellante]
en
Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluit van 19 juni 2009 heeft de Belastingdienst de aan [appellante] over 2008 en 2009 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 15 april 2011 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 december 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2012, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 februari 2012.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 16 mei 2012 en 12 april 2012 daartoe toestemming hadden verleend, heeft de Afdeling bepaald dat de behandeling van de zaak ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover thans van belang, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het gastouderopvang betreft die door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 56, tweede lid, voor zover thans van belang, is artikel 52 van overeenkomstige toepassing op de houder van een gastouderbureau.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 27 juli 2011 in zaak nr.
201100797/1/H2en van 25 april 2012 in zaak nr.
201110397/1/A2), bestaat geen aanspraak op een voorschot kinderopvangtoeslag, indien geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52, van de Wko de basis voor de opvang vormt. Dit betekent dat degene die aanspraak maakt op een voorschot een schriftelijke overeenkomst met de houder moet kunnen tonen.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank, door in de omstandigheid dat de Belastingdienst hem eerst bij het besluit 15 april 2011 heeft tegengeworpen dat de door haar overgelegde voor 2008 en 2009 met het gastouderbureau gesloten overeenkomsten voor kinderopvang niet door alle partijen zijn ondertekend, geen aanleiding te zien haar in de gelegenheid te stellen alsnog correcte overeenkomsten over te leggen, heeft miskend dat zij die overeenkomsten heeft opgevraagd bij het, inmiddels niet meer geregistreerde, gastouderbureau, maar de administratie van dat bureau door de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (hierna: de FIOD) in beslag is genomen en zij afschriften van de overeenkomsten daarom moeilijk kan achterhalen.
2.4. Dat [appellante] het ontbreken van de handtekening van alle partijen, als gesteld, eerst bij het besluit van 15 april 2011 werd tegengeworpen, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gegeven om dat besluit te vernietigen.
[appellante] wist, nadat zij van dat besluit in kennis was gesteld, dat haar het ontbreken van handtekeningen werd tegengeworpen. Zij had vanaf dat moment alsnog de complete overeenkomsten kunnen overleggen. De Belastingdienst pleegt, als dat gebeurt, daarin aanleiding te zien voorschotten te herzien. Zij heeft dat niet gedaan.
Dat de juiste overeenkomsten zich, naar gesteld, in de door de FIOD in beslag genomen administratie van het desbetreffende gastouderbureau bevinden, is een omstandigheid waarvan de rechter de gevolgen, gelet op artikel 5, eerste lid, van de Wko, gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, van de Awir, met juistheid voor rekening van [appellante] gelaten heeft geacht.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2012
47.