201111233/1/A2.
Datum uitspraak: 1 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Assen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 1 september 2011 in de zaken nrs. 11/563, 11/564, 11/565 en 11/566 in het geding tussen:
Belastingdienst/Toeslagen.
Bij onderscheiden besluiten van 19 en 30 juni 2009 heeft de Belastingdienst de aan [appellant] toegekende huurtoeslag 2007, onderscheidenlijk zorgtoeslag 2007, herzien en bepaald dat hij €1.238, onderscheidenlijk € 611, dient terug te betalen.
Bij onderscheiden besluiten van 29 juli 2010, aangevuld bij besluiten van 18 augustus 2010, heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, hem voor 2007 € 667 huurtoeslag, onderscheidenlijk € 165 zorgtoeslag, toegekend vanaf 1 april 2007 en voor het overige ongegrond.
Bij uitspraak van 1 september 2011, verzonden op 14 september 2011, heeft de rechtbank - voor zover thans van belang - het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 oktober 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 november 2011.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 22 december 2011 en 19 december 2011 daartoe toestemming hadden verleend, heeft de Afdeling bepaald dat behandeling van de zaak ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 9, derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), voor zover thans van belang, heeft de belanghebbende, indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat, naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner, ook die van medebewoners voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming van belang is, geen aanspraak op een tegemoetkoming, ingeval een medebewoner een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de dag, vanaf welke hij volgens de Belastingdienst in 2007 aanspraak heeft op huur- en zorgtoeslag, willekeurig is gekozen. De Belastingdienst heeft, door uit te gaan van 21 maart 2007 als de dag, waarop vanwege het generaal pardon de verblijfstitelcode van zijn partner is gewijzigd in een die inhoudt dat zij rechtmatig in Nederland verblijft, miskend dat zijn partner vanaf januari 2007 rechtmatig in Nederland verblijft, nu al in november 2006 bekend was dat zij onder het generaal pardon zou vallen, aldus [appellant].
2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraken van 1 juli 2009 in zaak nr.
200806708/1/H2en van 2 februari 2011 in zaak nr.
201004295/1/H2), is het aan de staatssecretaris van Justitie (thans: de minister voor Immigratie en Asiel) om te beoordelen of een vreemdeling hier te lande rechtmatig verblijft en mag de Belastingdienst zich in beginsel baseren op de verblijfstitelcodes die in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: de GBA) zijn opgenomen. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de Belastingdienst uit mocht gaan van de in de GBA gevonden informatie dat de partner volgens de daar op 21 maart 2007 vermelde verblijfstitelcode vanaf die dag rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 heeft. Dat de Tweede Kamer der Staten Generaal, als gesteld, in november 2006 heeft ingestemd met het generaal pardon, maakt de in de GBA vermelde datum niet willekeurig. Die is gerelateerd aan het moment, waarop in het voortgezet verblijf voor de partner is berust. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2012