201110709/1/R4.
Datum uitspraak: 1 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Leeuwarden,
de raad van de gemeente Leeuwarden,
verweerder.
Bij besluit van 18 juli 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Leeuwarden-Vrijheidswijk" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 oktober 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2012, waar [appellant], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door M. Swart-Groeneveld en F. de Boer, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ter zitting heeft [appellant] de beroepsgrond inzake de ondergrondse persleiding onder de Krijn van den Helmstraat ingetrokken.
2.2. Het plan biedt een juridisch-planologische regeling voor de Vrijheidswijk in Leeuwarden. Het plan is een actualisatie van een viertal verouderde bestemmingsplannen voor dit gebied. Het plan heeft een overwegend conserverend karakter.
2.3. Het beroep richt zich tegen de vaststelling van het plan wat betreft de planregeling voor de Krijn van den Helmstraat tegenover de woningen met de huisnummers 1 tot en met 21. In het plan is aan dit gebied de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" toegekend.
2.4. [appellant] betoogt dat de herinrichtingsplannen voor de Krijn van den Helmstraat ten onrechte niet ter inzage zijn gelegd.
2.4.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van toepassing.
Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
2.4.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het plan niet specifiek is bedoeld om de voorgenomen herinrichting van de Krijn van den Helmstraat mogelijk te maken. De planregels voor de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" staan niet in de weg aan het treffen van de voorgenomen herinrichtingsmaatregelen, maar ook niet aan het in stand laten van de situatie van voor de herinrichting; ditzelfde geldt voor de regeling in het voorheen geldende bestemmingsplan.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat eventuele stukken met betrekking tot de herinrichting van de Krijn van den Helmstraat - daargelaten of dergelijke stukken ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan daadwerkelijk bestonden - geen op het ontwerpplan betrekking hebbende stukken zijn die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat deze stukken op grond van artikel 3:11, eerste lid, van de Awb met het ontwerpplan ter inzage hadden moeten worden gelegd.
Voor zover [appellant] beoogt aan te voeren dat de plannen voor de herinrichting van de Krijn van den Helmstraat los van het ontwerpplan ter inzage hadden moeten worden gelegd, ziet deze beroepsgrond niet op de rechtmatigheid van het hier ter beoordeling staande besluit tot vaststelling van het plan.
2.5. [appellant] voert beroepsgronden aan over het smaller maken van de Krijn van den Helmstraat, het aanbrengen van een open watergootje in de straat en het verplaatsen van parkeervakken naar de overzijde van de straat. Met betrekking tot dit laatste voert hij in het bijzonder aan dat de parkeervakken aan de zijde van de woningen zouden moeten worden aangelegd, omdat daarmee wordt voorkomen dat zwaar verkeer dicht langs zijn woning rijdt en daardoor schade aan de woning ontstaat.
2.5.1. Zoals hiervoor is overwogen, staan de planregels voor de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" niet in de weg aan het treffen van de voorgenomen herinrichtingsmaatregelen, maar ook niet aan het in stand laten van de situatie van voor de herinrichting. De door [appellant] aangevoerde bezwaren hebben dan ook geen betrekking op de rechtmatigheid van het thans ter beoordeling staande besluit tot vaststelling van het plan, maar uitsluitend op uitvoeringsaspecten die in deze procedure niet ter beoordeling kunnen staan. Deze beroepsgronden kunnen daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
2.6. [appellant] kan zich er voorts niet mee verenigen dat door de herinrichting van de straat een driehoekig rozenperk in de stoep van de Krijn van den Helmstraat komt te vervallen. Hij betoogt dat dit rozenperk vanwege zijn cultuurhistorische waarde in het plan had moeten worden beschermd.
2.6.1. De Afdeling stelt vast dat artikel 12, lid 12.1, van de planregels het gebruik van gronden met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" voor groenvoorzieningen toestaat. In zoverre staat het plan niet aan het behoud van het rozenperk in de weg.
Voor zover [appellant] betoogt dat in het plan een regeling had moeten worden opgenomen die het behoud van het rozenperk verzekert, overweegt de Afdeling het volgende.
De raad stelt zich op het standpunt dat de cultuurhistorische waarde van het rozenperk niet zodanig is dat in het plan een specifieke regeling ter behoud van het rozenperk moet worden opgenomen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de cultuurhistorische waarde van het rozenperk ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich in redelijkheid niet op dit standpunt heeft kunnen stellen. De raad heeft daarom in redelijkheid kunnen afzien van een regeling in het plan die het behoud van het rozenperk verzekert.
2.7. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.8. Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2012