201100033/1/T1/R4.
Datum uitspraak: 1 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:
1. de gemeente Pijnacker-Nootdorp,
2. [appellant sub 2], wonend te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
3. [appellant sub 3], wonend te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
de raad van de gemeente Den Haag,
verweerder.
Bij besluit van 2 december 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Ypenburg-Nootdorp, eerste herziening van de tweede herziening (deelplan 19)" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de gemeente Pijnacker-Nootdorp bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2011, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2011, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
Het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
[appellant sub 3] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2012, waar de gemeente Pijnacker-Nootdorp, vertegenwoordigd door mr. R. Lever, advocaat te Leiden, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. P.I.M. Houniet, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. M. Woestenenk, advocaat te Zuidplas, en A.J. Snethlage, werkzaam bij Fugro Ingenieursbureau B.V., en de raad, vertegenwoordigd door drs. M. Houtman, werkzaam bij de gemeente en ir. W. de Haan, werkzaam bij Grontmij, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting Dura Bouw Leidschendam B.V., vertegenwoordigd door mr. D.A. Cleton, werkzaam bij Cleton en com, en het Hoogheemraadschap Delfland, vertegenwoordigd door mr. T. Dreessen, J.J. Oostervink en J.B. Fritz, allen werkzaam bij het Hoogheemraadschap Delfland, als partijen gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Intrekking beroepsgronden
2.2. Ter zitting heeft de gemeente Pijnacker-Nootdorp haar beroepsgronden over het ten onrechte niet toepassen van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure en de te vroege bekendmaking van het bestreden besluit ingetrokken.
2.3. Het plan betreft een herziening van de tweede herziening van deelplan 19. Deelplan 19 betreft één van de laatste nog te ontwikkelen gebieden in het stadsdeel Leidschenveen-Ypenburg en maakt onderdeel uit van Vinex-locatie Ypenburg. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Ypenburg-Nootdorp, tweede herziening (Deelplan 19)" is bij uitspraak van 7 juli 2010, zaak nr.
200902256/1/R1(hierna: de uitspraak van 7 juli 2010), door de Afdeling vernietigd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen 2" en de dubbelbestemming "Waterstaat-waterkering" met betrekking tot de gronden langs het Gooland in de gemeente Pijnacker-Nootdorp. De Afdeling heeft de raad bij de uitspraak van 7 juli 2010 opgedragen om een nieuw besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan voor het voornoemde plandeel te nemen. In het thans voorliggende plan wordt hierin voorzien en is onder meer de reeds opgeworpen aarden wal achter de woningen aan het Gooland opnieuw als waterkering bestemd.
2.4. De raad stelt onder verwijzing naar de uitspraak van 7 juli 2010, dat het beroep van de gemeente Pijnacker-Nootdorp tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen 2" en de dubbelbestemming "Waterstaat-waterkering" niet-ontvankelijk is, nu de gemeente Pijnacker-Nootdorp geen zienswijze naar voren heeft gebracht over het ontwerp van het plan en uit het ingediende beroepschrift niet blijkt dat de gemeente Pijnacker-Nootdorp ten gevolge van het bestreden besluit in een ongunstigere situatie terecht is gekomen ten opzichte van het ontwerpplan. Daarnaast stelt de raad dat de gemeente Pijnacker-Nootdorp geen belanghebbende is bij de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen 2" en de dubbelbestemming "Waterstaat-waterkering", aangezien de gronden die in eigendom zijn van de gemeente Pijnacker-Nootdorp niet grenzen aan het onderhavig plangebied.
2.4.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren heeft gebracht.
2.4.2. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 7 juli 2010 geoordeeld dat de gemeente Pijnacker-Nootdorp als belanghebbende bij de vaststelling van het plandeel met de dubbelbestemming "Waterstaat-waterkering" kan worden aangemerkt, omdat daarbij vermogensrechtelijke belangen van de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Pijnacker-Nootdorp als eigenaar van gronden ter plaatse zijn betrokken.
Voorts heeft de Afdeling in haar uitspraak van 7 juli 2010 in het niet naar voren brengen van zienswijzen tegen het ontwerpplan geen aanleiding gezien om het beroep van de gemeente Pijnacker-Nootdorp niet-ontvankelijk te verklaren. Daartoe heeft de Afdeling, kort weergegeven, overwogen dat het plandeel met de dubbelbestemming "Waterstaat-waterkering" gewijzigd is vastgesteld ten opzichte van het ontwerpplan en niet op voorhand kan worden uitgesloten dat de gemeente Pijnacker-Nootdorp door de wijziging bij de vaststelling van het plan van de aanduiding "aardewal" in de dubbelbestemming "Waterstaat-waterkering" in een ongunstiger situatie is geraakt. In de onderhavige procedure is niet een nieuw ontwerpplan ter inzage gelegd.
Naar het oordeel van de Afdeling is in de onderhavige procedure niet gebleken van feiten of omstandigheden die aanleiding geven voor een ander oordeel ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat het beroep hetzelfde plandeel betreft en de locatie en de omvang van dit plandeel met de bestemming "Wonen 2" en de dubbelbestemming "Waterstaat-waterkering" in het voorliggende bestemmingsplan niet zijn gewijzigd ten opzichte van het bestemmingsplan "Ypenburg-Nootdorp, tweede herziening (Deelplan 19)".
Gelet op het het voorgaande is het beroep van de gemeente Pijnacker-Nootdorp ontvankelijk.
Het beroep van de gemeente Pijnacker-Nootdorp
2.5. De gemeente Pijnacker-Nootdorp betoogt dat de raad bij de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen 2" en de dubbelbestemming "Waterstaat-waterkering" op geen enkele wijze is ingegaan op haar belangen. In dit verband voert de gemeente Pijnacker-Nootdorp aan dat hetgeen is aangevoerd in beroep tegen het plan dat door de Afdeling bij uitspraak van 7 juli 2010 is vernietigd bij de belangenafweging had moeten worden betrokken.
De gemeente Pijnacker-Nootdorp verwijst tevens naar haar inspraakreactie, waarin zij betoogt dat de raad bij de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen 2" en de dubbelbestemming "Waterstaat-waterkering" ten onrechte geen alternatieve locaties voor de aanleg van de waterkering in zijn belangenafweging heeft betrokken en ten onrechte niet de beperkingen van de bouwmogelijkheden als gevolg van de beschermingszone en de wateroverlast die optreedt bij omwonenden bij zijn belangenafweging heeft betrokken.
2.5.1. Vooraleerst overweegt de Afdeling dat het betoog dat als gevolg van de beschermingzone van de waterkering de bouwmogelijkheden in de gemeente Pijnacker-Nootdorp worden beperkt in rechtsoverweging 2.6.1 van de uitspraak van 7 juli 2010 reeds is afgedaan en reeds om die reden thans niet kan slagen. Ten aanzien van de betogen met betrekking tot alternatieve locaties en wateroverlast overweegt de Afdeling als volgt. Gelet op de uitspraak van 7 juli 2010 was de raad gehouden een nieuw besluit te nemen met betrekking tot het bij die uitspraak vernietigde plandeel met de bestemming "Wonen 2" en de dubbelbestemming "Waterstaat-waterkering" met betrekking tot de gronden langs het Gooland in de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Naar het oordeel van de Afdeling was onvoldoende zeker of de aanwezigheid van de waterkering op juist deze locatie, gelet op de belangen van omwonenden bij een vanuit waterhuishoudkundig oogpunt goed woon- en leefklimaat, aanvaardbaar is.
Het bestreden besluit voorziet in de vaststelling van een nieuw plan voor het eerder vernietigde plandeel. Daarbij is aan de gronden opnieuw de bestemming "Wonen 2" en de dubbelbestemming "Waterstaat-waterkering" toegekend. Naar aanleiding van de uitspraak van 7 juli 2010 heeft de raad Grontmij onderzoek laten verrichten naar de wateroverlast bij omwonenden van de in het plan voorziene locatie voor de waterkering. De raad heeft naar aanleiding van de onderzoeksresultaten van Grontmij in het voorliggende plan de locatie van de waterkering ten opzichte van het bestemmingsplan "Ypenburg-Nootdorp, tweede herziening (Deelplan 19)" niet gewijzigd. Nu de raad zich op grond van de onderzoeksresultaten van Grontmij op het standpunt heeft gesteld dat de locatie van de waterkering niet behoefde te worden gewijzigd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad gehouden was om bij het nemen van een nieuw besluit ten aanzien van dit plandeel alternatieve locaties bij zijn belangenafweging te betrekken. Gelet op het vorenstaande, bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad de wateroverlast bij omwonenden van de in het voorliggende plan voorziene locatie van de waterkering niet bij zijn belangenafweging heeft betrokken.
Het beroep van [appellant sub 3]
2.6. [appellant sub 3] kan zich niet verenigen met de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen 2" en de dubbelbestemming "Waterstaat-waterkering". Volgens hem is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat onvoldoende gegarandeerd bij een waterkering op deze locatie. Volgens [appellant sub 3] zijn de gevolgen van de waterkering voor wateroverlast onvoldoende onderzocht. Hij betoogt dat het onderzoeksrapport van Grontmij van 12 oktober 2010 ondeugdelijk is, zodat de raad zich daarop niet had mogen baseren. In dit verband wijst hij op het door geohydroloog ir. Lapperre van Landslide Milieu-Adviesbureau opgestelde onderzoeksrapport van 2 februari 2011 (hierna: het onderzoeksrapport van Landslide) waarin de waterkering wordt aangemerkt als de oorzaak van de ondervonden wateroverlast. Volgens hem voldoet daarnaast de aan Grontmij voorgelegde onderzoeksvraag niet aan de opdracht van de Afdeling neergelegd in haar uitspraak van 7 juli 2010, omdat deze niet is gericht op het zekerstellen dat de gekozen locatie voor de waterkering, gelet op de belangen van de omwonenden bij een vanuit waterhuishoudkundig oogpunt goed woon- en leefklimaat, aanvaardbaar is. Ten slotte ligt volgens [appellant sub 3] aan het onderzoeksrapport van Grontmij van 12 oktober 2010 onvoldoende en onjuiste informatie ten grondslag. In dit verband voert hij aan dat in het onderzoeksrapport van Grontmij niet de bij brief van 8 juli 2010 aan de raad toegezonden schriftelijke reacties van Lapperre en niet alle meldingen van wateroverlast zijn betrokken. Daarnaast voert hij in dit verband aan dat in het onderzoeksrapport van Grontmij met betrekking tot de wateroverlast ten gevolge van de aarden wal tegenstrijdige conclusies worden getrokken. Nu de raad zijn besluitvorming heeft gebaseerd op een onzorgvuldig onderzoeksrapport is volgens [appellant sub 3] geen sprake van een deugdelijke watertoets als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening.
2.6.1. De raad stelt dat de gevolgen van de waterkering voor wateroverlast voldoende zijn onderzocht. Volgens de raad is het onderzoeksrapport van Grontmij deugdelijk, aangezien de aan Grontmij gestelde onderzoeksvragen aansluiten bij de uitspraak van 7 juli 2010. Daarnaast is volgens de raad niet gebleken dat aan het onderzoeksrapport van Grontmij onvoldoende en onjuiste informatie ten grondslag ligt. In dit verband stelt de raad dat er geen aanleiding bestaat om de conclusie van het onderzoeksrapport van Grontmij dat de ondervonden wateroverlast van de woningen aan het Gooland niet wordt veroorzaakt door de aarden wal in twijfel te trekken. Deze conclusie wordt volgens de raad bevestigd in het rapport van 27 april 2011 dat naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 3] door Grontmij is uitgebracht. De raad wijst er bovendien op dat ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan het Hoogheemraadschap het besluit tot de leggerwijziging al had genomen en dat bij de motivering van het Hoogheemraadschap van dit besluit is aangesloten.
2.6.2. Zoals hiervoor onder 2.5.1 is vermeld heeft de Afdeling in haar uitspraak van 7 juli 2010 geoordeeld dat onvoldoende zeker was of de aanwezigheid van de waterkering op de in het bestemmingsplan "Ypenburg-Nootdorp, tweede herziening (Deelplan 19)" voorziene locatie, gelet op de belangen van omwonenden bij een vanuit waterhuishoudkundig oogpunt goed woon- en leefklimaat, aanvaardbaar is. De Afdeling heeft de raad bij de uitspraak van 7 juli 2010 opgedragen een nieuw besluit te nemen ten aanzien van het plandeel waarbinnen de waterkering was voorzien. Gelet hierop was de raad gehouden een gemotiveerde eigen afweging te maken over de aanvaardbaarheid van de waterkering op de voorziene locatie, gelet op de belangen van omwonenden bij een vanuit waterhuishoudkundig oogpunt goed woon- en leefklimaat.
2.6.3. Uit het deskundigenbericht blijkt dat enkele malen per jaar bij hevige (extreme) regenval wateroverlast ontstaat in de tuinen van Gooland. Volgens het deskundigenbericht is de waterkering niet de hoofdoorzaak van de wateroverlast, maar wel wordt het opschuiven van de aarden wal, die als waterkering is bestemd, vermeld als één van de mogelijke maatregelen ter voorkoming van de wateroverlast in de tuinen van Gooland. Bij de vaststelling van het plan heeft de raad zich echter uitsluitend gebaseerd op de conclusie van het onderzoeksrapport van Grontmij dat de wateroverlast in het geheel niet wordt veroorzaakt door de aarden wal. Gelet hierop heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling geen blijk gegegeven van een gemotiveerde eigen afweging over de vraag of de aanwezigheid van de waterkering op de in het plan voorziene locatie, gelet op de belangen van omwonenden bij een vanuit waterhuishoudkundig oogpunt goed woon- en leefklimaat, aanvaardbaar is. Het bestreden besluit berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering en is in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Awb.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.7. [appellant sub 2] betoogt dat door de regeling in het plan de beschermingszone van de waterkering ten onrechte op grondgebied van de gemeente Pijnacker-Nootdorp is gelegd. Dit is volgens hem in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast is de in het plan voorziene locatie van de waterkering volgens hem in strijd met afspraken die zijn gemaakt met de toenmalige gemeente Nootdorp voordat door deze gemeente in het kader van gemeentelijke herindeling grondgebied werd afgestaan ten gunste van de gemeente Den Haag.
2.7.1. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat de beschermingszone van de waterkering ten onrechte op grondgebied van de gemeente Pijnacker-Nootdorp ligt, overweegt de Afdeling dat dit betoog niet kan slagen nu het voorliggende plan niet voorziet in een beschermingszone.
Ten aanzien van de afspraken die volgens [appellant sub 2] met de toenmalige gemeente Nootdorp zijn gemaakt, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voormalige gemeente Nootdorp, of bestuursorganen van die gemeente, met betrekking tot de locatie van de waterkering al concrete besluiten hadden genomen of concrete afspraken met haar burgers hadden gemaakt. Reeds hierom bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad van de gemeente Den Haag op grond van het vertrouwensbeginsel hieraan thans gebonden zou zijn.
2.8. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen.
2.8.1. De raad dient daartoe met inachtneming van overweging 2.6.3 de planregeling voor het plandeel met de bestemming "Wonen 2" en de dubbelbestemming "Waterstaat-waterkering" alsnog toereikend te motiveren dan wel een gewijzigde planregeling vast te stellen voor dit plandeel. In het geval de raad een nieuw besluit neemt, dient de raad dit nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
2.8.2. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
draagt de raad van de gemeente Den Haag op om binnen 26 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van hetgeen in rechtsoverwegingen 2.6.3 is overwogen, de planregeling voor het plandeel met de bestemming "Wonen 2" en de dubbelbestemming "Waterstaat-waterkering" alsnog toereikend te motiveren dan wel een gewijzigde planregeling vast te stellen voor dit plandeel. In het geval de raad een nieuw besluit neemt, dient de raad dit nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken; alsmede
- de Afdeling de uitkomst mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Klein Nulent
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2012