ECLI:NL:RVS:2012:BX3307

Raad van State

Datum uitspraak
1 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201200842/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • B.P. Vermeulen
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering goedkeuring plan van scholen basisonderwijs 2012-2015 door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

In deze zaak heeft de Raad van State op 1 augustus 2012 uitspraak gedaan over de weigering van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om goedkeuring te verlenen aan het plan van scholen basisonderwijs 2012-2015, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Utrecht. De minister weigerde goedkeuring voor de basisschool Talitha, waarvan de stichting het bevoegd gezag is, omdat de prognose die door de raad was overgelegd niet voldeed aan de eisen van de Wet op het Primair Onderwijs (WPO). De stichting voor Evangelische Scholen en de raad van de gemeente Utrecht hebben hiertegen beroep ingesteld.

De minister stelde dat de prognose ten onrechte was gebaseerd op het belangstellingspercentage voor het evangelisch basisonderwijs in de gemeente Eindhoven, terwijl er in de gemeente Utrecht al een evangelische basisschool aanwezig was. Dit betekende dat de minister moest uitgaan van het belangstellingspercentage voor die reeds gevestigde school. De stichting betoogde dat de minister niet om aanvullende gegevens had moeten vragen en dat hij zelf onderzoek had moeten doen naar de belangstelling voor de basisschool Talitha. De Raad van State oordeelde echter dat de minister zich terecht op het standpunt had gesteld dat de overgelegde gegevens voldoende waren om de aanvraag te beoordelen.

De Raad van State concludeerde dat de minister de goedkeuring aan het plan van scholen terecht had onthouden, omdat de prognose niet voldeed aan de wettelijke eisen. De beroepen van de stichting en de raad werden ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van correcte en volledige gegevens bij aanvragen voor goedkeuring van schoolplannen.

Uitspraak

201200842/1/A2.
Datum uitspraak: 1 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de stichting Stichting voor Evangelische Scholen, gevestigd te Amsterdam,
2. de raad van de gemeente Utrecht,
appellanten,
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2011 heeft de minister geweigerd het door de raad bij besluit van 28 juni 2011 vastgestelde plan van scholen basisonderwijs 2012-2015 goed te keuren, voor zover daarin is opgenomen de basisschool Talitha waarvan de stichting het bevoegd gezag is.
Tegen dit besluit hebben de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2012, en de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2012, beroep ingesteld. De stichting heeft de gronden aangevuld bij brief van 21 februari 2012.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2012, waar de raad, vertegenwoordigd door drs. B. Lamers en mr. R. Snoeijenbos, beiden werkzaam bij de gemeente, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 76, eerste lid, van de Wet op het Primair Onderwijs (hierna: de WPO) moet een verzoek om opneming in het plan van een bijzondere school voor 1 februari van het jaar van de vaststelling van het plan bij de raad worden ingediend.
Ingevolge het tweede lid vermeldt het verzoek de richting van de school en naam en adres van het bevoegd gezag en gaat het vergezeld van de gegevens genoemd in artikel 75, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 75, derde lid, met dien verstande dat in afwijking van artikel 75, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 75, derde lid onder c 6°en c 7° de prognose gegevens bevat omtrent:
a. indien het betreft een richting waarvoor nog geen basisonderwijs binnen de gemeente wordt gegeven: het belangstellingspercentage voor het basisonderwijs van die richting in een vergelijkbare gemeente, of
b. indien het betreft een school van een richting waarvoor reeds een school binnen de gemeente aanwezig is: het belangstellingspercentage voor de school of scholen van die richting binnen de gemeente.
[…].
Ingevolge artikel 79, eerste lid, voor zover hier van belang, wordt aan het plan toegevoegd een overzicht van de verzoeken die niet zijn ingewilligd en de motivering daarvan.
Ingevolge het tweede lid wordt een plan van scholen binnen twee weken na de vaststelling ter goedkeuring aan de minister gezonden. Het gaat vergezeld van de ingewilligde verzoeken en de stukken genoemd in het eerste lid. Indien de bij het verzoek gevoegde gegevens onvoldoende zijn om het verzoek te kunnen beoordelen, deelt de minister voor 15 september volgend op de in de eerste volzin bedoelde datum aan burgemeester en wethouders mede dat de gegevens voor 15 oktober daaropvolgend dienen te worden aangevuld. Indien de aanvullende gegevens niet voor 15 oktober zijn verstrekt, wordt het verzoek buiten behandeling gelaten.
Ingevolge het vierde lid onthoudt de minister zijn goedkeuring voor zover:
[…].
d. niet is voldaan aan het bij en krachtens deze wet bepaalde met betrekking tot de prognoses;
[…].
2.2. Basisschool Talitha is in het plan van scholen basisonderwijs 2007-2010 opgenomen als evangelische school en wordt op basis daarvan sinds 1 augustus 2007 bekostigd. Omdat uit een telling op 1 oktober 2010 is gebleken dat de school niet binnen vijf jaar aan de stichtingsnorm van 300 leerlingen zal voldoen, zal zij worden opgeheven. De stichting wenst een doorstart te maken en heeft daarom bij e-mailbericht van 14 januari 2011 de raad verzocht de basisschool op te nemen in het plan van scholen basisonderwijs 2012-2015 als evangelische school én als school van de Evangelische Broedergemeente. Zij heeft daarbij vermeld dat de gemeente Amsterdam referentiegemeente is, omdat basisonderwijs van beide richtingen binnen die gemeente voorkomt. Tevens heeft zij daarbij vermeld dat het voedingsgebied Utrecht en Nieuwegein beslaat.
Omdat de stichting bij haar aanvraag geen prognose heeft overgelegd, heeft de raad door Pronexus BV een prognose laten opstellen. In de prognose is uitgegaan van de gemeente Eindhoven als referentiegemeente, omdat die dat ook was in de prognose bij het verzoek om opneming van de basisschool in het plan van scholen basisonderwijs 2007-2010. In deze prognose is het voedingsgebied tot de gemeente Utrecht beperkt. Op basis van deze prognose heeft de raad de basisschool in het plan van scholen basisonderwijs 2012-2015 opgenomen.
2.3. De minister heeft zich in het besluit van 15 december 2011 op het standpunt gesteld dat in de prognose ten onrechte is uitgegaan van het belangstellingspercentage voor het evangelisch basisonderwijs in de gemeente Eindhoven. Omdat in de gemeente Utrecht reeds een evangelische basisschool aanwezig is, moet ingevolge artikel 76, tweede lid, aanhef en onder b, van de WPO van het belangstellingspercentage voor die school worden uitgegaan. Verder bevat de prognose in strijd met artikel 76, tweede lid, aanhef en onder a, van de WPO geen gegevens omtrent het belangstellingspercentage voor de richting Evangelische Broedergemeente in een referentiegemeente. Omdat de prognose aldus niet voldoet aan de in de WPO gestelde eisen, heeft de minister met toepassing van artikel 79, vierde lid, onder d, van de WPO goedkeuring aan het plan van scholen 2012-2015 onthouden.
2.4. De raad heeft ter zitting de beroepsgrond, dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat in de prognose moet worden uitgegaan van het belangstellingspercentage voor de reeds in Utrecht gevestigde evangelische basisschool, ingetrokken.
2.5. De raad en de stichting betogen dat de minister gehouden was de raad om nadere gegevens te vragen dan wel zelf te onderzoeken of voor de basisschool voldoende belangstelling bestaat, nu hij van mening was dat de aan hem overgelegde gegevens niet juist zijn. Zonder de juiste gegevens was hij immers niet in staat te beoordelen of aan de in artikel 79, vierde lid, van de WPO gestelde eisen wordt voldaan. Door niet om nadere gegevens te vragen, heeft de minister in strijd met artikel 79, tweede lid, van de WPO en artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht gehandeld.
2.5.1. Uit artikel 79, tweede lid, gelezen in samenhang met het eerste lid, van de WPO vloeit voort dat de raad het plan van scholen ter goedkeuring aan de minister voorlegt en dat hij daarbij de ingewilligde verzoeken overlegt alsmede een overzicht van de niet ingewilligde verzoeken en de motivering daarvan. Alleen indien deze bij het plan gevoegde gegevens onvoldoende zijn om het verzoek om goedkeuring te kunnen beoordelen, dient de minister de raad in de gelegenheid te stellen de gegevens aan te vullen.
De stichting heeft bij het verzoek geen prognose overgelegd. De minister heeft van de raad het ingewilligde verzoek van 14 januari 2011 en de prognose van Pronexus BV ontvangen. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat deze gegevens voldoende waren om te kunnen beoordelen of het verzoek om goedkeuring voldoet aan de in artikel 79, vierde lid, van de WPO gestelde eisen. De omstandigheid dat in de prognose wordt uitgegaan van een andere referentiegemeente en een minder ruim voedingsgebied dan in de aanvraag, staat niet in de weg aan de mogelijkheid de aanvraag te beoordelen. Anders dan de raad en de stichting betogen, behoefde de minister de raad dan ook niet in de gelegenheid te stellen gegevens aan te vullen. Evenmin was de minister gehouden zelf te onderzoeken of voor de basisschool voldoende belangstelling bestaat.
Het betoog faalt.
2.6. De stichting betoogt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat in de prognose van het belangstellingspercentage voor basisschool Talitha had moeten worden uitgegaan. Zij voert daartoe aan dat het ervoor moet worden gehouden dat de basisschool aan het eind van schooljaar 2011/2012 wordt opgeheven, zodat in het tijdvak waarop het plan van scholen basisonderwijs 2012-2015 betrekking heeft, geen evangelische school in de gemeente Utrecht gevestigd zal zijn en derhalve ter bepaling van het belangstellingspercentage van een referentiegemeente moest worden uitgegaan.
Ook indien er vanwege de aanwezigheid van basisschool Talitha van had moeten worden uitgegaan, dat wel reeds een evangelische school in Utrecht is gevestigd, heeft de minister zich, volgens de stichting, ten onrechte op het standpunt gesteld dat van het belangstellingspercentage voor deze school had moeten worden uitgegaan. Omdat basisschool Talitha twee richtingen kent, moest worden gekeken naar een referentiegemeente waarin basisscholen van beide richtingen voorkomen en van de belangstellingspercentages voor die scholen worden uitgegaan.
Voor zover op grond van artikel 76, tweede lid, aanhef en onder b, van de WPO in de prognose wel het belangstellingspercentage voor basisschool Talitha zelf in aanmerking moest worden genomen, bestonden er gegronde redenen om van dit belangstellingspercentage af te wijken, aldus de stichting.
2.6.1. Anders dan de stichting betoogt, heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat met de aanwezigheid van basisschool Talitha reeds een evangelische school binnen de gemeente Utrecht is gevestigd, zodat ingevolge artikel 76, tweede lid, aanhef en onder b, van de WPO in de prognose van het belangstellingspercentage voor deze school moest worden uitgegaan. Met de omstandigheid dat de basisschool aan het eind van schooljaar 2011/2012 wordt opgeheven, diende geen rekening te worden gehouden, omdat bepalend is of op het moment van het verzoek een school van dezelfde richting binnen de gemeente gevestigd is. Verder bestaan er, anders dan de stichting betoogt, geen gegronde redenen om van het belangstellingspercentage voor basisschool Talitha af te wijken. De stichting heeft niet aannemelijk gemaakt dat de leerlingengroei op de basisschool door de late toekenning van huisvesting is achtergebleven bij de verwachting. Voor zover dit een gevolg zou zijn van de slechte huisvestingssituatie, is dat evenmin een gegronde reden, nu de huisvestingssituatie slechts aan de orde kan worden gesteld in een beroepsprocedure tegen het besluit omtrent huisvesting.
Voorts heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat ingevolge artikel 76, tweede lid, aanhef en onder a, van de WPO het belangstellingspercentage voor de richting Evangelische Broedergemeente in een referentiegemeente in aanmerking moest worden genomen, omdat dit een richting is waarvoor nog geen basisonderwijs binnen de gemeente Utrecht werd gegeven.
In de prognose van Pronexus BV is uitgegaan van het belangstellingspercentage voor het evangelisch onderwijs in de gemeente Eindhoven en ontbreken gegevens omtrent het belangstellingspercentage voor de richting Evangelische Broedergemeente in een referentiegemeente. Aldus voldoet de prognose niet aan artikel 76, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de WPO, zodat de minster ingevolge artikel 79, vierde lid, aanhef en onder d, van die wet gehouden was goedkeuring aan het plan van scholen te onthouden, voor zover daarin basisschool Talitha is opgenomen.
Het betoog faalt.
2.7. De beroepen zijn ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2012
85-686.