201105061/1/A4.
Datum uitspraak: 1 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Kloetinge, gemeente Goes,
het college van burgemeester en wethouders van Goes,
verweerder.
Bij besluit van 26 januari 2011 heeft het college de locatie Oostmolenpark 07, gelegen aan de Martinus Nijhofflaan aan de overzijde van de huisnummers 69 en 71 te Kloetinge, aangewezen voor een ondergrondse container ten behoeve van de inzameling van glas. Dit besluit is op 23 maart 2011 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 19 mei 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.M. Breukers, en het college, vertegenwoordigd door ing. M. Otte en R. Caljouw, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2006 van de gemeente Goes kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
2.2. [appellant] betoogt dat het college geen beleidsregels heeft vastgesteld voor de locatiekeuze voor ondergrondse glascontainers, zodat geen kenbare toetsingscriteria aanwezig zijn. Voorts betwijfelt hij de noodzaak voor een glascontainer op de locatie.
2.2.1. Uit het bestreden besluit en de toelichting daarop in het verweerschrift blijkt dat het college het beleid voert dat bovengrondse glascontainers worden vervangen door ondergrondse containers, tenzij van de bovengrondse container nagenoeg geen gebruik wordt gemaakt. De ondergrondse container wordt bij voorkeur op dezelfde locatie geplaatst. Volgens het college is de plaatsing op dezelfde locatie in de wijk Oostmolenpark echter niet wenselijk vanwege de hoge kosten voor het verleggen van leidingen en kabels. Daarom heeft het college gekozen voor een andere locatie.
2.2.2. Het college heeft aannemelijk gemaakt dat van de bovengrondse glascontainer in de wijk gebruik wordt gemaakt en dat in de wijk behoefte bestaat aan een glascontainer, zodat in zoverre geen aanleiding bestond om in afwijking van het beleid de bovengrondse glascontainer niet door een ondergrondse glascontainer te vervangen. Verder heeft het college aannemelijk gemaakt dat vervanging op dezelfde locatie hoge kosten met zich brengt vanwege het verplaatsen van leidingen en kabels. Gelet hierop heeft het college in redelijkheid een andere locatie kunnen aanwijzen.
2.3. [appellant] betoogt voorts dat de glascontainer het trottoir blokkeert en daarom een gevaar vormt voor kinderen die van en naar een nabijgelegen kinderspeelplaats lopen en voor andere passanten, zoals rolstoelgebruikers. Hij stelt dat de kinderen de ter hoogte van de glascontainer aanwezige wegversmalling en verkeersdrempel als oversteekplaats gebruiken. [appellant] wijst verder op de aanwezigheid van glasscherven en -splinters.
2.3.1. Uit het verhandelde ter zitting en de aldaar overgelegde foto's is gebleken dat het trottoir ter plaatse zo breed is, dat na plaatsing van de glascontainer voldoende ruimte resteert voor passanten, waaronder voetgangers met kinderwagens en rolstoelgebruikers. Niet aannemelijk is dat door de plaatsing van de glascontainer het oversteken van de weg wordt bemoeilijkt of de veiligheid daarbij wordt verslechterd. Voorts heeft het college gesteld dat glas dat naast de container terecht komt zo spoedig mogelijk wordt opgeruimd.
Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de bewuste locatie niet had mogen worden aangewezen vanwege gevaar voor kinderen en andere passanten.
2.4. [appellant] betoogt dat de aanwijzing van de locatie verkeershinder met zich brengt, temeer nu deze ter hoogte van een wegversmalling is geprojecteerd, en tevens tot parkeerhinder leidt.
2.4.1. Uit de stukken blijkt dat de Martinus Nijhofflaan een straat is zonder doorgaand verkeer en dat de verkeerssituatie ter plaatse goed is te overzien. Het bovengrondse deel van de glascontainer is goed zichtbaar. Enige verkeershinder kan niettemin bij het legen van de glascontainer ontstaan, doch dit vindt slechts eenmaal per week gedurende vijf minuten plaats. Verder is in de onmiddellijke nabijheid van de container parkeergelegenheid aanwezig.
Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat mogelijke verkeers- en parkeerhinder geen beletsel vormt voor de bestreden aanwijzing.
2.5. [appellant] vreest dat hij geluidoverlast van de ondergrondse glascontainer tegenover zijn woning zal ondervinden.
2.5.1. Het college stelt dat aan de glascontainer voorzieningen worden getroffen ter beperking van geluidhinder door het werpen van glas in de container. Het legen van de glascontainer kan geluidhinder veroorzaken doch dit vindt slechts eenmaal per week gedurende vijf minuten plaats. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de geluidhinder zodanig is, dat het college deze locatie niet in redelijkheid voor het plaatsen van een ondergrondse glascontainer heeft kunnen aanwijzen.
2.6. [appellant] betoogt dat de waarde van zijn woning daalt als gevolg van de aantasting van het woon- en leefklimaat en van de vermindering van het uitzicht door de plaatsing van de glascontainer. Hiertoe heeft hij een rapport van Sinke Komejan makelaars/taxateurs van 29 april 2011 overgelegd, waarin is gesteld dat een waardevermindering van € 5.000 tot € 7.500 is te verwachten.
2.6.1. Mede gezien de beperkte omvang van het bovengrondse deel van de glascontainer kan niet worden geoordeeld dat het uitzicht vanuit de woning van [appellant] in relevante mate wordt aangetast. Gelet hierop behoefde eventuele waardevermindering van de woning van [appellant] voor het college bij afweging van de betrokken belangen geen aanleiding te zijn om af te zien van de aanwijzing van de bewuste locatie als locatie voor het plaatsen van een ondergrondse glascontainer.
2.7. Ten aanzien van de door [appellant] voorgestelde alternatieve locatie aan de Ida Boudier Bakkerlaan, heeft het college onweersproken gesteld dat deze over dezelfde fysieke kenmerken beschikt, maar dat bij die locatie minder parkeerplaatsen aanwezig zijn. Reeds daarom bestaat geen grond voor het oordeel dat het college voor de door [appellant] aangedragen locatie had moeten kiezen.
2.8. Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2012