201104775/1/A4.
Datum uitspraak: 1 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Zaandam, gemeente Zaanstad,
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder.
Bij besluit van 15 september 2010 heeft het college zijn beslissing om op 1 september 2010 spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het verwijderen van asbestverdachte golfplaten, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college bepaald dat de aan de bestuursdwang verbonden kosten voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 15 februari 2011, verzonden op dezelfde datum, heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank Haarlem ingekomen op 17 maart 2011, beroep ingesteld. Het beroepschrift is doorgezonden naar de Raad van State waar het is ingekomen op 22 april 2011. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 6 april 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2012, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. W. Kattouw, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. van Eijsden en mr. M.D. Dasilva-Melchor, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is de overtreder de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd, tenzij de kosten redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge artikel 5:1, derde lid, wordt onder overtreder verstaan: degene die een overtreding pleegt of medepleegt.
Ingevolge artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer is het verboden zich van afvalstoffen te ontdoen door deze buiten een inrichting op of in de bodem te brengen.
2.2. Het college heeft op 31 augustus 2010, naar aanleiding van een melding, geconstateerd dat in de steeg De Demp ter hoogte van het perceel [locatie] te Zaandam asbestverdachte golfplaten aanwezig waren. Volgens het college waren deze golfplaten afkomstig van de verbouwing van de woning en de sloop van een schuur van [appellant] aan de [locatie]. Het college stelt dat de golfplaten van dezelfde soort zijn als de golfplaten van de gesloopte schuur van [appellant] en dat bij het college geen andere verbouwingen bekend waren in die omgeving en periode. Daarnaast wijst het college op een verklaring van een omwonende dat de golfplaten afkomstig zijn van de verbouwing van [appellant]. Het college stelt dat verhuurbedrijven van grofvuilcontainers geen asbestverdachte platen accepteren als regulier sloopafval en dat geen stortingsbewijs is overgelegd dat de golfplaten op de voorgeschreven wijze zijn afgevoerd.
2.3. [appellant] betoogt dat het college hem ten onrechte heeft aangemerkt als overtreder. Hij stelt dat hij het puin en het afval dat bij de verbouwing van de woning en de sloop van de schuur is vrijgekomen, op juiste wijze heeft afgevoerd. Hij heeft een factuur van de door hem gehuurde afvalcontainer en vier getuigenverklaringen overgelegd om dit aan te tonen. De golfplaten die op zijn schuur lagen zijn zogeheten bitumineuze platen die geen asbest bevatten, aldus [appellant].
2.3.1. Onbestreden is dat het achterlaten van de golfplaten ter plaatse in strijd is met artikel 10.2 van de Wet milieubeheer.
2.3.2. Tegenover de verklaring van een omwonende dat de golfplaten afkomstig zijn van de verbouwing van [appellant] staan de verklaringen van vier personen die [appellant] hebben geholpen bij de verbouwwerkzaamheden, dat al het bouw- en sloopafval op juiste wijze is afgevoerd en de aangetroffen golfplaten dus niet van die verbouwing afkomstig kunnen zijn. Op grond van de verklaringen kan aldus niet worden vastgesteld of [appellant] al dan niet de overtreder is.
Verder is ter zitting gerede twijfel ontstaan of de aangetroffen platen afkomstig zijn van de schuur van [appellant]. Gelet op de maatvoering van de platen en van de schuur, zoals is te zien op de foto's van 'Milieu- en gebruikstoezicht gemeente te Zaanstad', waarop het college zich heeft gebaseerd, staat niet vast dat de aangetroffen golfplaten van de schuur afkomstig zijn.
Onder deze omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat [appellant] de overtreder is.
2.4. Het beroep is gegrond. Het besluit van 15 februari 2011 dient wegens strijd met artikel 5:25, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het primaire besluit van 15 september 2010 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad van 15 februari 2011, kenmerk Awb/2010/0821;
III. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad van 15 september 2010, kenmerk Z/2010/306712;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2012