201102736/1/R3.
Datum uitspraak: 8 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], beiden wonend te Tilburg,
2. [appellant sub 2], wonend te Berkel-Enschot, gemeente Tilburg,
3. de vereniging Bewonersvereniging Nieuwlandstraat Tilburg, gevestigd te Tilburg,
4. de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Royalton Hill B.V. en Royalton Square B.V., beide gevestigd te Amsterdam (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: Royalton),
de raad van de gemeente Tilburg,
verweerder.
Bij besluit van 20 december 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Binnenstad" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2011, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2011, de Bewonersvereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 maart 2011, en Royalton bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 maart 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2], Royalton en [belanghebbende], die als partij tot het geding is toegelaten, hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2012, waar [appellanten sub 1], van wie [appellant sub 1 B] in persoon en bijgestaan door mr. drs. C.R. Jansen, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand, de Bewonersvereniging, vertegenwoordigd door R.J.J.M. Wagemakers en door H. van Loon, Royalton, vertegenwoordigd door R. Wagner MSc en bijgestaan door mr. M.F. Blomaard, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door D.J. Kersten, R.C.A.M. van Groenendaal en drs. J.A.I.M.M. Op 't Hoog, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Het beroep van [appellanten sub 1]
2.1. [appellanten sub 1] wonen aan de [locatie 1] te Tilburg.
Zij betogen dat het plan, voor zover dat betrekking heeft op het perceel Noordstraat 101, ten onrechte is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan. Bij de planvaststelling is het bouwvlak dat is gelegen aan de westzijde van dat perceel vergroot. Hierdoor zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden toegenomen in vergelijking met het ontwerpplan. [appellanten sub 1] stellen dat het plan, zoals dat door de raad is vastgesteld, leidt tot een ernstige aantasting van hun woon- en leefklimaat.
2.1.1. Aan het perceel Noordstraat 101 is in het plan, voor zover hier van belang, de bestemming "Gemengd - Binnenstad" toegekend.
Op de verbeelding is, voor zover hier van belang, een bouwvlak opgenomen voor het gedeelte van het perceel dat grenst aan het Burgerijpad. Dit bouwvlak is bij de planvaststelling in oostelijke richting uitgebreid ten opzichte van het bouwvlak zoals dat in het ontwerpplan was opgenomen. Daarbij is voor de meest oostelijk gelegen gronden binnen dit bouwvlak een aparte maatvoeringsaanduiding op de verbeelding opgenomen.
Ingevolge artikel 7, lid 7.2.2, onderdelen f en g, van de planregels, gelezen in samenhang met de aanduidingen op de verbeelding, bedraagt de maximale bouwhoogte binnen het hiervoor genoemde bouwvlak 12 meter. Voor de meest oostelijk gelegen gronden binnen dit bouwvlak - waarvoor een aparte maatvoeringsaanduiding op de verbeelding is opgenomen - geldt een maximale bouwhoogte van 7 meter, een maximale goothoogte van 3 meter en een dakhelling van maximaal 45º.
2.1.2. Blijkens het verhandelde ter zitting is tussen partijen niet in geschil dat de bouwmogelijkheden voor het hiervoor genoemde bouwvlak in het vastgestelde bestemmingsplan niet zijn vergroot ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan "Centrum 1e herziening". Wel voorziet het plan voor de meest oostelijk gelegen gronden binnen het bouwvlak, voor welke gronden een aparte maatvoeringsaanduiding op de verbeelding is opgenomen, in een vergroting van de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Zoals mede blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2011, in zaak nr.
201004290/1/H1, mocht dat gedeelte van het bouwvlak op grond van het voorheen geldende plan immers uitsluitend worden bebouwd met bouwwerken die ten dienste staan van de op hetzelfde bouwperceel aanwezige hoofdbebouwing. Op grond van het thans voorliggende plan mag op dat deel van het bouwvlak ook zelfstandige hoofdbebouwing worden gerealiseerd.
2.1.3. Het ontwerpplan voorzag, wat betreft de in het geding zijnde gronden, in een beperking van de bestaande bouwmogelijkheden. Blijkens de zienswijzennota heeft de raad bij de planvaststelling besloten de bouwmogelijkheden, zoals die in het voorheen geldende bestemmingsplan waren opgenomen, toch te handhaven voor dit deel van het perceel, omdat hij geen zwaarwegende redenen aanwezig achtte voor een beperking daarvan. Daarbij heeft de raad mede in aanmerking genomen dat inmiddels, op basis van het voorheen geldende plan, vergunning was verleend voor de bouw van woningen op het desbetreffende perceel.
Hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat de raad bij de planvaststelling niet in redelijkheid heeft mogen uitgaan van de bouwmogelijkheden uit het voorheen geldende plan. Daarbij is van belang dat [appellanten sub 1] niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij door de toegestane bouwmassa in hun belangen zijn geschaad. Voor zover [appellanten sub 1] stellen dat de vergunning voor de bouw van woningen op het desbetreffende perceel in de bovengenoemde uitspraak van 26 januari 2011 is vernietigd en dat de raad deze vergunning, achteraf bezien, niet in zijn afweging had mogen betrekken, overweegt de Afdeling dat in de bovengenoemde uitspraak van 26 januari 2011 uitsluitend is ingegaan op de vraag of op grond van het voorheen geldende plan zelfstandige woningen mochten worden gerealiseerd op het gehele perceel. Uit die uitspraak kan niet worden afgeleid dat de raad de bouwmogelijkheden, die in het vorige bestemmingsplan waren opgenomen en die in het voorliggende plan zijn gehandhaafd, niet aanvaardbaar heeft kunnen achten.
2.1.4. Blijkens het verweerschrift en het verhandelde ter zitting stelt de raad zich verder op het standpunt dat de onder 2.1.2 omschreven wijziging van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de meest oostelijk gelegen gronden binnen het bouwvlak niet zal leiden tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellanten sub 1].
In hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad dit standpunt niet in redelijkheid heeft kunnen innemen. Daarbij is van belang dat het perceel ligt in een binnenstedelijke omgeving en dat - zoals ter zitting door partijen is bevestigd - de afstand tussen de woning van [appellanten sub 1] en het desbetreffende gedeelte van het bouwvlak ongeveer 20 meter bedraagt. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor de conclusie dat de raad het plan in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.
2.1.5. In hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.2. [appellant sub 2] is eigenaar van de panden [locaties 2]. Ook is hij eigenaar van het zogenoemde binnenterrein dat is gelegen tussen en achter deze panden. Hij stelt dat het plan, wat betreft zijn gronden, ten onrechte leidt tot een beperking van zijn bouw- en gebruiksmogelijkheden.
[appellant sub 2] heeft in de eerste plaats aangevoerd dat het plan ten onrechte niet de mogelijkheid biedt om het binnenterrein te bebouwen met hoofdgebouwen. Volgens [appellant sub 2] wijkt het plan in zoverre af van het voorheen geldende bestemmingsplan en heeft de raad niet onderbouwd waarom deze beperking uit ruimtelijk oogpunt noodzakelijk is.
2.2.1. Aan de gronden van [appellant sub 2] is in het plan, voor zover hier van belang, de bestemming "Wonen - Gestapeld" toegekend.
Op de verbeelding zijn voor de gronden van [appellant sub 2] twee afzonderlijke bouwvlakken opgenomen. Voor het binnenterrein is geen bouwvlak opgenomen. Aan dit terrein is op de verbeelding de functieaanduiding 'erf' toegekend.
Ingevolge artikel 13, lid 13.2.2, onder a, en lid 13.2.3, van de planregels, gelezen in samenhang met de aanduidingen op de verbeelding, mogen op het binnenterrein geen hoofdgebouwen worden gebouwd, maar zijn op dit terrein wel aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan.
2.2.2. In het voorheen geldende plan "Centrum 1e herziening" was aan de gronden van [appellant sub 2] de bestemming "Woondoeleinden" toegekend.
Aan het binnenterrein waren in dat plan tevens de aanduidingen 'bebouwd erf 1' dan wel 'bebouwd erf 2' toegekend.
Ingevolge artikel 10, lid 10.2.1 en lid 10.2.2, van de voorschriften van dat plan, gelezen in samenhang met de aanduidingen op plankaart II, mochten de gronden met de aanduiding 'bebouwd erf 1' voor 50% worden bebouwd, met een maximale bouwhoogte van 4,5 meter.
Ingevolge artikel 10, lid 10.3.2 en lid 10.3.3, van de voorschriften van dat plan, gelezen in samenhang met de aanduidingen op plankaart II, mochten de gronden met de aanduiding 'bebouwd erf 2' voor 100% worden bebouwd, met een maximale bouwhoogte van 7 meter.
Anders dan [appellant sub 2] stelt, mochten de gronden met de aanduiding 'bebouwd erf 1' of 'bebouwd erf 2' op grond van het voorheen geldende plan uitsluitend worden bebouwd met bouwwerken die ten dienste staan van de op hetzelfde bouwperceel aanwezige hoofdbebouwing. Hiertoe wijst de Afdeling op de hiervoor onder 2.1.2 genoemde uitspraak van 26 januari 2011. Het voorliggende plan, dat niet de mogelijkheid biedt om hoofdgebouwen op het binnenterrein te bouwen, leidt in zoverre dan ook niet tot een beperking ten opzichte van het voorheen geldende plan.
2.2.3. De Afdeling overweegt verder dat ingevolge artikel 13, lid 13.2.3, onder c en d, van de regels van het voorliggende plan, gelezen in samenhang met de aanduidingen op de verbeelding, maximaal 50% van het binnenterrein mag worden bebouwd met aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met een maximale bouwhoogte van 3 tot 4,5 meter.
In artikel 13, lid 13.4.2, van de planregels is echter bepaald dat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder lid 13.2.3, onder c en d, ten behoeve van een hoger bebouwingspercentage respectievelijk ten behoeve van de maximale bouwhoogte, zulks tot maximaal 7 meter.
Gelet op het vorenstaande en nu voorts niet is gebleken dat [appellant sub 2] concrete plannen heeft om het binnenterrein te bebouwen, geeft hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding voor de conclusie dat het voorliggende bestemmingsplan, wat betreft het binnenterrein, leidt tot een ongerechtvaardigde beperking van zijn bouw- en gebruiksmogelijkheden.
2.2.4. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is, wat dit onderdeel betreft, ongegrond.
2.3. [appellant sub 2] stelt verder dat in het plan ten onrechte een maximale bouwhoogte van 4 meter is opgenomen voor het zuidelijke deel van het bouwvlak voor het perceel [locatie 3]. Volgens [appellant sub 2] is op het desbetreffende gedeelte van het perceel bebouwing aanwezig met een hoogte van 5,3 meter, welke bebouwing met bouwvergunning is opgericht.
2.3.1. Op de verbeelding is voor het perceel [locatie 3] een bouwvlak opgenomen.
Ingevolge artikel 13, lid 13.2.2, onder e, van de planregels, gelezen in samenhang met de aanduidingen op de verbeelding, bedraagt de maximale bouwhoogte binnen het noordelijke deel van dit bouwvlak 7 meter en bedraagt de maximale bouwhoogte binnen het zuidelijke deel van dit bouwvlak 4 meter.
2.3.2. De raad heeft in het verweerschrift en op de zitting erkend dat de desbetreffende bebouwing met bouwvergunning is opgericht, waarbij voor het zuidelijke gedeelte van het gebouw een bouwhoogte van 5,3 meter is toegestaan. De raad stelt zich dan ook op het standpunt dat voor dit gedeelte van het perceel [locatie 3] ten onrechte een maximale bouwhoogte van 4 meter in het plan is opgenomen.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit, wat dit onderdeel betreft, niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit op dit punt dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.3.3. Blijkens het verweerschrift en het verhandelde ter zitting is tussen partijen niet in geschil dat voor het zuidelijke deel van het bouwvlak voor het perceel [locatie 3] een maximale bouwhoogte van 5,3 meter in het plan had moeten worden opgenomen. Gelet hierop en nu niet aannemelijk is dat derden hierdoor in hun belangen worden geschaad, ziet de Afdeling in dit geval aanleiding om de maximale bouwhoogte van het desbetreffende plandeel zelfvoorziend aan te passen met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb en te bepalen dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd.
2.4. [appellant sub 2] stelt ten slotte dat in het plan ten onrechte een maximale bouwhoogte van 4 meter is opgenomen voor de percelen [locaties 4] en [locaties 5]. Volgens [appellant sub 2] is de bestaande bebouwing op deze percelen hoger dan 4 meter. Ook stelt hij dat ten onrechte een maximale bouwhoogte van 4 meter is opgenomen voor de gronden tussen de percelen [locaties 4] en [locaties 5].
2.4.1. Op de verbeelding is één gezamenlijk bouwvlak opgenomen voor de hiervoor genoemde gronden. Binnen dat bouwvlak ligt, voor zover hier van belang, ook het perceel [locatie 6].
Ingevolge artikel 13, lid 13.2.2, onder e, van de planregels, gelezen in samenhang met de aanduidingen op de verbeelding, geldt voor alle hiervoor genoemde gronden een maximale bouwhoogte van 4 meter.
2.4.2. De raad heeft bij brief van 17 april 2012 en ter zitting erkend dat op de verbeelding ten onrechte geen deelvlakgrens is opgenomen tussen de percelen [locaties 4] en het perceel [locatie 6]. Volgens de raad is bij de planvaststelling beoogd alleen voor het perceel [locatie 6] een maximale bouwhoogte van 4 meter op te nemen. Door het ontbreken van de desbetreffende deelvlakgrens geldt de bouwhoogte van 4 meter niet alleen voor het perceel [locatie 6], maar geldt deze onbedoeld ook voor het deel van het bouwvlak dat ligt ten westen van dat perceel.
Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het beroep van [appellant sub 2] is, wat dit onderdeel betreft, gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
2.4.3. Blijkens de brief van [appellant sub 2] van 25 april 2012 en het verhandelde ter zitting is tussen partijen niet in geschil dat op de verbeelding - wat betreft het gezamenlijke bouwvlak voor onder meer de percelen [locaties 4], [locatie 6] en [locaties 5] - een deelvlakgrens dient te worden opgenomen tussen de percelen [locaties 4] en het perceel [locatie 6]. Gelet hierop en nu niet aannemelijk is dat derden hierdoor in hun belangen worden geschaad, ziet de Afdeling in dit geval aanleiding om het plan in zoverre zelfvoorziend aan te passen met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb en te bepalen dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd.
Het beroep van de Bewonersvereniging
2.5. De Bewonersvereniging stelt dat in het plan ten onrechte de bestemming "Centrum-Binnenstad" is toegekend aan de percelen die zijn gelegen aan de Nieuwlandstraat. Dit leidt volgens haar tot een ongewenste verruiming van de functiemogelijkheden ten opzichte van het vorige plan.
Zij vreest hierdoor voor een toename van voorspelbare centrumwinkels en voor een verstoring van het huidige evenwicht tussen winkels en woningen. Ook vreest zij voor een toename van horeca in de Nieuwlandstraat, hetgeen volgens haar zou leiden tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat. De Bewonersvereniging kan zich verenigen met het handhaven van de bestaande horeca in de Nieuwlandstraat. Zij stelt echter dat nieuwe horeca, conform het gemeentelijke beleid ter zake, uitsluitend mag worden toegestaan in de daartoe aangewezen Horecaconcentratiegebieden. Volgens de Bewonersvereniging is de Nieuwlandstraat niet als zodanig aangewezen. Verder acht zij onduidelijk wanneer nieuwe horeca is toegestaan, nu in de planregels is verwezen naar beleid dat steeds kan worden gewijzigd.
2.5.1. Aan de percelen die zijn gelegen aan de Nieuwlandstraat is in het plan, voor zover hier van belang, de bestemming "Centrum-Binnenstad" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1.1, van de planregels zijn de desbetreffende gronden onder meer bestemd voor detailhandel, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, cultuur en ontspanning, recreatie, dienstverlening en wonen, met dien verstande dat de vestiging van andere functies dan wonen uitsluitend is toegestaan op de eerste twee bovengrondse bouwlagen en op ondergrondse bouwlagen. Dit is niet van toepassing indien één van deze functies ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan op de overige verdiepingen als bestaand is aan te merken volgens de laatst verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk. De bestaande woonfunctie op het moment van ter inzage leggen van het bestemmingsplan en zoals is weergegeven in Bijlage 5 'Bestaande woonfuncties binnen plangebied d.d. 06012011', dient te worden gehandhaafd, aldus artikellid 5.1.1 van de planregels.
Ingevolge lid 5.1.2, onder a en b, zijn de desbetreffende gronden ter plaatse van de aanduidingen 'horeca van categorie 1' of 'horeca tot en met categorie 2' en zoals nader beschreven in Bijlage 3 'Register horecabedrijven binnen het plangebied' mede bestemd voor de daarbij weergegeven functie(s).
In lid 5.5.1, aanhef en onder c, is bepaald dat tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming "Centrum-Binnenstad" in elk geval wordt gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken voor horecadoeleinden anders dan toegelaten op grond van lid 5.1.1 en lid 5.1.2.
Ingevolge lid 5.6.2 kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in lid 5.5.1 ten behoeve van het vestigen van horeca van categorie 1 indien er sprake is van situering aan en oriëntatie op, onder meer, de Nieuwlandstraat onder de voorwaarde dat:
a. door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige aantasting plaats vindt van de in de omgeving aanwezige functies, waarbij in het bijzonder de woonfunctie;
b. vestiging van de functie horeca uitsluitend op de eerste bovengrondse bouwlaag is toegestaan;
c. het vestigen van horeca past binnen het vastgesteld horecabeleid;
d. de nieuwe horecavestiging dient bij te dragen aan het realiseren van een evenwichtig horeca-aanbod;
e. er geen sprake mag zijn van ontoelaatbare publieks- en verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe omgeving aanwezige horecavestigingen.
Ingevolge lid 5.7.1, onder a, kan het college van burgemeester en wethouders de bestemming "Centrum-Binnenstad" zodanig wijzigen dat een aanduiding 'horeca van categorie 2' wordt toegevoegd indien er sprake is van situering aan en oriëntatie op, onder meer, de Nieuwlandstraat. In dit artikellid zijn daarvoor dezelfde voorwaarden gesteld als in lid 5.6.2.
In artikel 1, lid 1.67 van de planregels is "horeca van categorie 1" als volgt omschreven: "Tot horeca van de categorie 1 worden gerekend: (eet)café, restaurant, brasserie, lunchroom, cafetaria, snackbar e.d. met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van ten hoogste 150 m2. Tevens worden tot horeca van de categorie 1 gerekend winkelondersteunende (d.w.z. op winkelend publiek gerichte) horecavoorzieningen die een onderdeel uitmaken van winkelwarenhuizen of inpandig gesitueerd zijn in besloten winkelpassages en waarvoor de winkelsluitingstijden worden aangehouden."
In dit artikel is, in lid 1.68, "horeca van categorie 2" als volgt omschreven: "Tot horeca van de categorie 2 worden gerekend dezelfde horecagelegenheden als onder horeca van de categorie 1, maar dan met een n.v.o. van 150 m2 tot maximaal 500 m2 n.v.o, alsmede partycentra tot maximaal 500 m2 n.v.o."
2.5.2. Op de verbeelding is aan drie percelen aan de Nieuwlandstraat de aanduiding 'horeca van categorie 1' toegekend. Op deze percelen zijn thans al horecagelegenheden aanwezig.
In de nota "Over smaak valt best te twisten, Horecabeleid Tilburg 2005-2015" die op 13 februari 2006 door de raad is vastgesteld (hierna: nota Horecabeleid) is gesteld dat er ten aanzien van de horecamogelijkheden nadrukkelijk gekeken moet worden naar gebieden buiten het Horecaconcentratiegebied als vestigingsplaats, waaronder de Nieuwlandstraat. Ten aanzien van het zogenoemde Dwaalgebied in het deelgebied Binnenstad-West is gesteld dat een versterking wordt nagestreefd van het multifunctionele karakter van de beeldbepalende straten, waaronder de Nieuwlandstraat, met name met kleinschalige (bijzondere) functies op het gebied van detailhandel, kunst en cultuur, zakelijke dienstverlening, ambachtelijke bedrijvigheid en horeca. Binnen deze ontwikkeling zal ruimte geboden worden aan het beperkt ontwikkelen van kleinschalige horeca in categorie 1 en 2. Vooral het (blijven) zorgdragen voor een goed evenwicht tussen levendigheid enerzijds en leefbaarheid voor bewoners anderzijds is hierbij van belang, aldus de nota Horecabeleid.
2.5.3. Blijkens de zienswijzennota heeft de raad bij de vaststelling van het plan beoogd een balans te vinden tussen enerzijds het behoud van het bestaande karakter van de binnenstad en anderzijds het bieden van mogelijkheden om te komen tot een verdere ontwikkeling van de binnenstad. Ten behoeve van de leesbaarheid en eenduidigheid heeft de raad ervoor gekozen om met zo min mogelijk verschillende bestemmingen te werken en toch de nodige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Wat betreft de Nieuwlandstraat stelt de raad dat daar een versterking wordt nagestreefd van het multifunctionele karakter gecombineerd met de ruimtelijke kwaliteiten, teneinde mensen vanaf het station naar het kernwinkelgebied te leiden via uitnodigende, aantrekkelijke straten. Gelet hierop stelt de raad dat hij in het plan voor de Nieuwlandstraat een beperkte verruiming van de functiemogelijkheden heeft opgenomen ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan.
In hetgeen de Bewonersvereniging heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad dit standpunt niet in redelijkheid heeft kunnen innemen. Daarbij is mede van belang dat de bestaande woningen in de Nieuwlandstraat zijn opgenomen in Bijlage 5 bij de planregels en dat artikel 5, lid 5.1.1, van de planregels voorziet in een bescherming van de bestaande woonfunctie ter plaatse.
De raad heeft verder naar voren gebracht dat het plan voor de Nieuwlandstraat, gelet op de gewenste versterking van het multifunctionele karakter van deze straat, een beperkte ontwikkelingsruimte biedt voor horeca in categorie 1 en 2. Volgens de raad past dit binnen het gemeentelijke beleid zoals dat is neergelegd in de nota Horecabeleid. De raad stelt zich daarbij op het standpunt dat de planregels voldoende waarborg bieden voor het handhaven van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse.
Uit de nota Horecabeleid volgt, anders dan de Bewonersvereniging stelt, niet dat nieuwe horecagelegenheden uitsluitend zijn toegestaan in het daartoe aangewezen Horecaconcentratiegebied. Naar het oordeel van de Afdeling is het realiseren van nieuwe horeca in de Nieuwlandstraat - gezien hetgeen hiervoor onder 2.5.2 is weergegeven - evenmin in strijd met het bepaalde in die nota.
Nieuwe horeca kan uitsluitend worden gerealiseerd via een zogeheten binnenplanse ontheffingsbevoegdheid dan wel, voor zover het horeca in categorie 2 betreft, via een wijzigingsbevoegdheid. Gezien de voorwaarden die ter zake zijn gesteld in artikel 5, lid 5.6.2 en lid 5.7.1, van de planregels, geeft hetgeen de Bewonersvereniging heeft aangevoerd geen aanleiding voor de verwachting dat de ontwikkeling van nieuwe horeca in de Nieuwlandstraat zal leiden tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat. Anders dan de Bewonersvereniging heeft aangevoerd, acht de Afdeling het feit dat bewoners in voorkomende gevallen rechtsmiddelen moeten aanwenden tegen de verlening van een omgevingsvergunning dan wel tegen de vaststelling van een wijzigingsplan niet zodanig bezwaarlijk dat dit ertoe zou moeten leiden dat nieuwe horeca ter plaatse geheel dient te worden uitgesloten. In zoverre faalt het betoog.
2.5.4. De Afdeling stelt evenwel, met de Bewonersvereniging, vast dat in artikel 5, lid 5.6.2, onder c, en lid 5.7.1, onderdeel a, aanhef en onder 3, van de planregels de voorwaarde is opgenomen dat het vestigen van horeca dient te passen binnen het vastgestelde horecabeleid. Nu daarbij niet is gepreciseerd welk horecabeleid wordt bedoeld, is het plan in zoverre in strijd met het beginsel van de rechtszekerheid. Op dit punt is het beroep van de Bewonersvereniging gegrond, zodat het bestreden besluit, voor zover het de desbetreffende planregels betreft, dient te worden vernietigd.
Voor het overige ziet de Afdeling in hetgeen de Bewonersvereniging heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.5.5. Blijkens het verhandelde ter zitting heeft de raad, bij het vaststellen van artikel 5, lid 5.6.2, onder c, en lid 5.7.1, onderdeel a, aanhef en onder 3, van de planregels, beoogd te bepalen dat het vestigen van horeca dient te passen binnen de nota Horecabeleid, zoals die nota op 13 februari 2006 door de raad is vastgesteld. Ook de Bewonersvereniging acht het wenselijk dat in de genoemde planregels wordt verwezen naar die nota, zo is ter zitting gebleken. Gelet hierop en nu niet aannemelijk is dat derden hierdoor in hun belangen worden geschaad, ziet de Afdeling in dit geval aanleiding om de desbetreffende planregels zelfvoorziend op deze wijze aan te passen met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb en te bepalen dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd.
2.6. De Bewonersvereniging heeft vervolgens aangevoerd dat het plan te ruime mogelijkheden biedt voor de achtertuinen van de percelen die zijn gelegen aan de Nieuwlandstraat. Zij stelt dat ten onrechte bebouwing met een maximale bouwhoogte van 4,5 meter tot op de erfscheiding is toegestaan. Ook stelt zij dat het plan ten onrechte de mogelijkheid biedt om extra parkeergelegenheden in de achtertuinen te realiseren. Zij vreest dat alle achtertuinen zullen worden verhard en dat de uitbreiding van parkeerplaatsen in de desbetreffende achtertuinen zal leiden tot extra verkeersdruk in de omliggende straten.
2.6.1. Ingevolge artikel 5, lid 5.2.3, aanhef en onder d, van de planregels mogen de achtertuinen van percelen aan de Nieuwlandstraat - voor zover deze niet liggen binnen het bouwvlak, maar daaraan op de verbeelding de aanduiding 'erf' is toegekend - worden bebouwd met aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met een maximale bouwhoogte van 3 tot 4,5 meter.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1.3, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Centrum-Binnenstad" tevens bestemd voor parkeer-, stallings- en verkeersvoorzieningen, voor zover deze behoren bij en ondergeschikt zijn aan de in lid 5.1.1 en lid 5.1.2 genoemde functies.
2.6.2. De raad heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de regeling met betrekking tot de hoogte van de bebouwing in achtertuinen niet ruimer is dan de regeling ter zake in de voorheen geldende bestemmingsplannen.
Verder heeft de raad vermeld dat de planregels in zoverre overeenkomen met de regels die worden opgenomen in andere bestemmingsplannen voor het stedelijke gebied van Tilburg. Ook dit is door de Bewonersvereniging niet weersproken. Volgens de raad zijn de percelen in de Nieuwlandstraat niet dermate stedenbouwkundig bijzonder dat daar een andere hoogte voor aan-, uit- en bijgebouwen zou moeten gelden dan in de rest van het stedelijke gebied van de gemeente.
Hetgeen de Bewonersvereniging heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat de raad dit standpunt niet in redelijkheid heeft kunnen innemen. Daarbij neemt de Afdeling mede in aanmerking dat een maximale bouwhoogte van 4,5 meter voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen in een stedelijke omgeving niet ongebruikelijk is.
2.6.3. Wat betreft de mogelijkheid om de achtertuinen te gebruiken als parkeerplaats, stelt de raad dat slechts een beperkt aantal percelen aan de Nieuwlandstraat een doorgang tussen de straat en de achtertuin heeft.
De Bewonersvereniging heeft dit ter zitting niet weersproken.
Volgens de raad hoeft dan ook niet te worden gevreesd dat de achtertuinen in grote mate zullen worden gebruikt als parkeerplaats en dat het gebruik van achtertuinen als parkeerplaats zal leiden tot een onaanvaardbare toename van de verkeersdruk in de omliggende straten.
De Bewonersvereniging heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad hiervan bij het nemen van het bestreden besluit niet heeft kunnen uitgaan. Daarbij is mede van belang dat de achtertuinen op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "Centrum 1e herziening" eveneens mede waren bestemd voor bij de bestemming behorende parkeervoorzieningen.
Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad het plan in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.
2.6.4. In hetgeen de Bewonersvereniging heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is, wat dit onderdeel betreft, ongegrond.
2.7. Royalton is eigenaar van de panden Pieter Vreedeplein 14-16, van het pand Heuvelweg 33, waar een warenhuis is gevestigd, en van het zogenoemde expeditieterrein tussen deze panden. Zij is blijkens haar beroepschrift voornemens de desbetreffende gronden te herontwikkelen.
Royalton stelt dat een deel van het expeditieterrein ligt binnen de begrenzing van het Horecaconcentratiegebied. Gelet hierop moet op de desbetreffende gronden horeca tot en met categorie 3 worden toegestaan en had de raad aan het desbetreffende gedeelte van het expeditieterrein de bestemming "Centrum-Horeca" moeten toekennen, aldus Royalton.
Royalton stelt verder dat aan het overige gedeelte van het expeditieterrein de aanduiding 'horeca van categorie 1' had moeten worden toegekend. Nu die aanduiding wel is toegekend aan het pand Heuvelweg 33, maar niet aan het expeditieterrein, wordt een gezamenlijke herontwikkeling van de desbetreffende gronden onnodig bemoeilijkt, zo stelt zij.
2.7.1. Aan het pand Heuvelweg 33 te Tilburg en aan het ten oosten daarvan gelegen expeditieterrein is in het plan, voor zover hier van belang, de bestemming "Centrum-Binnenstad" toegekend. Aan de desbetreffende gronden is op de verbeelding één gezamenlijk bouwvlak toegekend.
Voor het pand Heuvelweg 33 is daarbij tevens de functieaanduiding 'horeca van categorie 1' opgenomen.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1.1, van de planregels zijn de desbetreffende gronden onder meer bestemd voor detailhandel.
Ingevolge lid 5.1.2, onder a en b, zijn de gronden ter plaatse van de aanduidingen 'horeca van categorie 1' of 'horeca tot en met categorie 2' en zoals nader beschreven in Bijlage 3 'Register horecabedrijven binnen het plangebied' mede bestemd voor de daarbij weergegeven functie(s).
Nu op de verbeelding voor het expeditieterrein niet de functieaanduiding 'horeca van categorie 1' of 'horeca van categorie 2' is opgenomen, is horeca op die gronden niet toegestaan.
Aan de panden Pieter Vreedeplein 14-16 is in het plan, voor zover hier van belang, de bestemming "Centrum-Horeca" toegekend.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1.1, van de planregels zijn de desbetreffende gronden onder meer bestemd voor horeca tot en met categorie 3, alsmede voor detailhandel.
2.7.2. Blijkens de plantoelichting heeft de raad bij het vaststellen van het bestemmingsplan het uitgangpunt gehanteerd dat aan de gronden binnen het Horecaconcentratiegebied, zoals dat gebied op 13 februari 2006 door de raad is begrensd, de bestemming "Centrum-Horeca" wordt toegekend.
De raad heeft in het verweerschrift en ter zitting erkend dat een deel van het expeditieterrein ligt in het Horecaconcentratiegebied en dat aan de desbetreffende gronden ten onrechte de bestemming "Centrum-Binnenstad" is toegekend.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het beroep van Royalton is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit op dit punt dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
2.7.3. Blijkens het verweerschrift en het verhandelde ter zitting is tussen partijen niet in geschil dat aan het desbetreffende gedeelte van het expeditieterrein de bestemming "Centrum-Horeca" had moeten worden toegekend. Gelet hierop en nu niet aannemelijk is dat derden hierdoor in hun belangen worden geschaad, ziet de Afdeling in dit geval aanleiding om de bestemming van het desbetreffende gedeelte van het expeditieterrein zelfvoorziend aan te passen met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb en te bepalen dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd.
2.7.4. Wat betreft het overige gedeelte van het expeditieterrein stelt de raad dat het opnemen van de aanduiding 'horeca van categorie 1', waardoor horeca van die categorie direct zou worden toegestaan, niet wenselijk is. Daarbij heeft de raad in aanmerking genomen dat op de desbetreffende gronden - anders dan in het pand Heuvelweg 33 - geen bestaande horecavestiging aanwezig is en dat Royalton nog geen concrete plannen heeft overgelegd voor de herontwikkeling van de desbetreffende gronden.
Hetgeen Royalton naar voren heeft gebracht, geeft geen grond voor het oordeel dat de raad het plan in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Daarbij is mede van belang dat het bevoegd gezag op grond van artikel 5, lid 5.6.2, van de planregels een omgevingsvergunning kan verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het geding zijnde planregels ten behoeve van het vestigen van horeca van categorie 1 indien er sprake is van situering aan en oriëntatie op, onder meer, het Pieter Vreedeplein. Royalton heeft niet aannemelijk gemaakt dat het plan op dit punt leidt tot een ernstige bemoeilijking van de herontwikkeling van haar gronden. In zoverre faalt het betoog.
2.8. Royalton heeft vervolgens aangevoerd dat - op grond van het bepaalde in artikel 5, lid 5.2.2, onder e, en in artikel 6, lid 6.2.2, onder e, van de planregels - op een deel van haar gronden ten onrechte slechts bebouwing in één bouwlaag is toegestaan. Zij acht de desbetreffende bepalingen onduidelijk. Bovendien heeft de raad niet gemotiveerd waarom het aantal bouwlagen ter plaatse moet worden beperkt, zo stelt Royalton.
2.8.1. Artikel 5 van de planregels is van toepassing op de gronden van Royalton met de bestemming "Centrum-Binnenstad". Artikel 6 is van toepassing op de gronden met de bestemming "Centrum-Horeca".
In artikel 5, lid 5.2.2, onder e, en in artikel 6, lid 6.2.2, onder e, van de planregels is het volgende bepaald: "De bouwdiepte van het bouwvlak is op de verbeelding weergegeven. Hierbij geldt dat bebouwing in meerdere bouwlagen gelegen achter een bouwdiepte van 12m en ter breedte van 5m uit de zijdelingse perceelsgrens, in maximaal 1 bouwlaag mag worden opgericht. Dit is niet van toepassing indien langs de zijdelingse perceelsgrens op het belendende perceel reeds bebouwing in meerdere bouwlagen aanwezig is over een grotere bouwdiepte dan 12m."
2.8.2. De raad heeft in het verweerschrift en ter zitting aangegeven dat de planregels op dit punt onbedoeld leiden tot een beperking van de bouwmogelijkheden op de gronden van Royalton. Volgens de raad dienen de tweede en de derde volzin van de desbetreffende planregels - voor zover die planregels betrekking hebben op de gronden van Royalton - te worden geschrapt.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het beroep van Royalton is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit op dit punt dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
2.9. Royalton heeft verder aangevoerd dat in artikel 5, lid 5.1.1, en in artikel 6, lid 6.1.1, van de planregels ten onrechte beperkingen zijn opgenomen voor het gebruik van de bouwlagen die zijn gelegen boven de tweede bovengrondse bouwlaag. Aangezien haar percelen liggen in het kernwinkelgebied van Tilburg moet detailhandel op deze percelen ook worden toegestaan op de hogere bouwlagen, zo stelt Royalton.
Daarbij heeft zij tevens aangevoerd dat alle bouwlagen van het warenhuis aan de Heuvelweg 33 worden gebruikt voor detailhandel. Nu zij niet voornemens is dit gebruik binnen de planperiode te beëindigen, is dit gebruik ten onrechte onder het overgangsrecht gebracht, zo stelt Royalton.
2.9.1. Zoals hiervoor onder 2.7.1 reeds is overwogen, zijn aan de gronden van Royalton de bestemmingen "Centrum-Binnenstad" dan wel "Centrum-Horeca" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1.1, van de planregels zijn gronden met de eerstgenoemde bestemming onder meer bestemd voor detailhandel.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1.1, zijn de gronden met de laatstgenoemde bestemming onder meer bestemd voor horeca tot en met categorie 3 en voor detailhandel.
In lid 5.1.1 en lid 6.1.1 is voorts, voor zover hier van belang, bepaald dat de bovengenoemde functies uitsluitend zijn toegestaan op de eerste twee bovengrondse bouwlagen en op ondergrondse bouwlagen, maar dat dit niet van toepassing is indien één van deze functies ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan op de overige verdiepingen als bestaand is aan te merken volgens de laatst verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge lid 5.6.6 en lid 6.6.4 kan het bevoegd gezag - onder meer ten aanzien van de gronden van Royalton - een omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in lid 5.1.1 respectievelijk in lid 6.1.1 ten behoeve van het vestigen van detailhandel op de bouwlagen 3 tot en met 5.
2.9.2. De raad stelt zich blijkens het verweerschrift en het verhandelde ter zitting op het standpunt dat het bestaande gebruik van het pand Heuvelweg 33, waarbij alle bouwlagen in gebruik zijn voor detailhandel, in het plan als zodanig is bestemd, aangezien het desbetreffende gebruik reeds vóór de terinzagelegging van het ontwerpplan was vergund.
Hetgeen Royalton heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat de raad hiervan niet heeft kunnen uitgaan. Dit betekent - zoals de raad ter zitting ook heeft bevestigd - dat de bouwlagen die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan met vergunning werden gebruikt voor detailhandel ook na de sloop en nieuwbouw van het pand Heuvelweg 33 weer als zodanig mogen worden gebruikt.
Wat betreft de overige percelen van Royalton acht de raad het niet wenselijk om in het plan direct toe te staan dat de bouwlagen 3 tot en met 5 worden gebruikt voor detailhandel, zo blijkt uit de zienswijzennota en het verhandelde ter zitting. Daarbij heeft de raad van belang geacht dat bij het opstellen van concrete plannen voor de herontwikkeling van de gronden van Royalton kan worden bezien of toepassing wordt gegeven aan de binnenplanse afwijkingsbevoegdheden als bedoeld in artikellid 5.6.6 en artikellid 6.6.4 van de planregels.
Royalton heeft niet aannemelijk gemaakt dat het plan op dit punt leidt tot een ernstige bemoeilijking van de herontwikkeling van haar gronden. Hetgeen op dit punt is aangevoerd, leidt niet tot de conclusie dat de raad het plan, wat betreft dit onderdeel, niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. In zoverre faalt het betoog.
2.10. Royalton heeft vervolgens aangevoerd dat het plan ten onrechte niet de mogelijkheid biedt om de panden Pieter Vreedeplein 14-16 onderling te koppelen. Volgens Royalton is het interne doorbrekingsverbod, dat in de planregels is opgenomen, niet nodig voor de bescherming van de historisch-ruimtelijke structuur of voor de bescherming van het stadsgezicht.
Verder stelt zij dat de panden Pieter Vreedeplein 14-16 ten onrechte zijn aangemerkt als cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Volgens Royalton levert deze aanduiding een belemmering op voor haar sloop- en herontwikkelingsplannen. Zij stelt dat de desbetreffende panden, gelet op de staat waarin zij verkeren, niet kunnen worden aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol en dat het bestreden besluit op dit punt in strijd is met het vertrouwensbeginsel.
2.10.1. Aan het merendeel van de gronden in het plangebied is in het plan de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" toegekend. De percelen van Royalton liggen in het gebied waaraan deze bestemming is toegekend.
Ingevolge artikel 15, lid 15.1, van de planregels zijn de desbetreffende gronden, naast de andere aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de cultuurhistorische waarden.
In lid 15.3.1, onder b, is bepaald dat het verboden is scheidende muren van afzonderlijke panden te doorbreken waardoor onderling panden gekoppeld worden.
Ingevolge lid 15.5.1, aanhef en onder a, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in lid 15.3.1, onder b, wat betreft het doorbreken van scheidende muren van afzonderlijke panden waarbij maximaal twee panden onderling gekoppeld kunnen worden.
Aan de panden Pieter Vreedeplein 14-16 is in het plan tevens de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing' toegekend.
Ingevolge artikel 15, lid 15.3.2, onder b, van de planregels, voor zover hier van belang, mogen op de gronden met die aanduiding uitsluitend gebouwen worden opgericht met inachtneming van de bestaande voorgevelrooilijn, pandbreedte, kapvorm, dakhelling, nokrichting van de kap, hoogte van de begane grondse bouwlaag en aantal bouwlagen.
Ingevolge lid 15.5.1, aanhef en onder c, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in lid 15.3.2, onder b, voor wat betreft onder meer de kapvorm, pandbreedte, nokrichting, dakhelling, hoogte van de begane grondse bouwlaag en het aantal bouwlagen.
In lid 15.5.2 zijn de voorwaarden opgenomen voor het binnenplans afwijken van de hiervoor weergegeven bouwregels. Daarbij is onder meer bepaald dat de cultuurhistorische waarden van het object en zijn directe omgeving niet onevenredig mogen worden aangetast en dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de ruimtelijke en functionele karakteristiek van het beschermd stadsgezicht.
2.10.2. De raad stelt dat het interne doorbrekingsverbod van binnenmuren, zoals opgenomen in de planregels, zowel is gericht op het behoud van maat en schaal van de bebouwing als op de parcellering van de panden. Deze historische parcellering en schaal, maat en hoogte van de bebouwing vormen volgens de raad een belangrijk onderdeel en kenmerk van de ruimtelijke structuur van de historische binnenstad die het behouden waard is.
De raad stelt verder dat de panden Pieter Vreedeplein 14-16 vermoedelijk omstreeks 1915 zijn gebouwd en dat deze panden als zodanig het verloop van de oude Tuinstraat markeren. De panden liggen in het gebied dat naar verwachting door het Rijk zal worden aangewezen als beschermd stadsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet 1988. De raad stelt zich op het standpunt dat het desbetreffende gebied zich kenmerkt door de hoogwaardige kwaliteit van de stedenbouw en de architectuur uit de periode 1850-1940 die zich in het gebied bevindt. Daarom is volgens de raad in de regel aan alle van voor 1940 daterende bebouwing de aanduiding 'cultuurhistorisch waardevolle bebouwing' toegekend, aangezien met name die bebouwing iets laat zien van de wordingsgeschiedenis van de stad. Ondanks de matige bouwkundige staat waarin de panden Pieter Vreedeplein 14-16 verkeren, is de bouwmassa in detaillering en hoofdvorm nog eenvoudig herkenbaar als historisch. Gezien het feit dat met name het gebied Pieter Vreedeplein/Tuinstraat in het afgelopen decennium een grote transformatie heeft doorgemaakt en gelet op de rol die de genoemde panden spelen in het totale straatbeeld op deze locatie, is de herkenbaarheid van de gelaagdheid van de geschiedenis van groot belang, zo stelt de raad.
2.10.3. In hetgeen Royalton heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad het plan, wat betreft de hiervoor weergegeven onderdelen, niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Daarbij is van belang dat het plan niet volledig in de weg staat aan het onderling koppelen van de panden Pieter Vreedeplein 14-16 dan wel aan de sloop en herbouw daarvan. Gelet op het cultuurhistorisch waardevolle karakter van het desbetreffende gebied, dat onder meer in de plantoelichting en de zienswijzennota uitvoerig is onderbouwd, acht de Afdeling het - ondanks de huidige staat van de panden Pieter Vreedeplein 14-16 - niet onredelijk dat de raad het onderling koppelen van die panden dan wel de sloop en herbouw van die panden niet direct mogelijk heeft gemaakt, maar hiervoor binnenplanse afwijkingsbevoegdheden in de planregels heeft opgenomen. Royalton heeft niet aannemelijk gemaakt dat het plan in zoverre, mede als gevolg van de voorwaarden die zijn verbonden aan de toepassing van deze binnenplanse afwijkingsbevoegdheden, leidt tot een ernstige bemoeilijking van de herontwikkeling van haar gronden. Daarbij is tevens van belang dat Royalton blijkens het verhandelde ter zitting nog geen concrete plannen heeft voor de herontwikkeling van haar gronden.
Voor zover Royalton stelt dat het plan - wat betreft het toekennen van de aanduiding 'cultuurhistorisch waardevolle bebouwing' aan de panden Pieter Vreedeplein 14-16 - in strijd is met het vertrouwensbeginsel, overweegt de Afdeling als volgt. In de door Royalton overgelegde brief is uitsluitend gesteld dat het college van burgemeester en wethouders niet voornemens is de desbetreffende panden aan te wijzen als gemeentelijk monument. De panden zijn in het plan ook niet als zodanig aangewezen.
Voor zover Royalton stelt dat zij er, gelet op de vele gesprekken die ter zake met het gemeentebestuur zijn gevoerd, op mocht vertrouwen dat de sloop en herbouw van de desbetreffende panden mogelijk zou worden gemaakt, overweegt de Afdeling dat het plan hieraan, zoals uit het vorenstaande reeds blijkt, niet in de weg staat. Royalton heeft niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad de verwachting is gewekt dat in het plan geen voorwaarden zouden worden opgenomen voor de herontwikkeling van de desbetreffende gronden. Het betoog faalt.
2.11. In hetgeen Royalton heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, wat betreft de hiervoor genoemde onderdelen, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt - behoudens voor zover is overwogen onder 2.7.2 en 2.8.2 - evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit op deze punten anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.12. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] en Royalton op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van de Bewonersvereniging is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van [appellanten sub 1] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 2], de vereniging Bewonersvereniging Nieuwlandstraat Tilburg en de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Royalton Hill B.V. en Royalton Square B.V. gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Tilburg van 20 december 2010 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Binnenstad", voor zover:
a. het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen - Gestapeld", wat betreft het bouwvlak voor het perceel [locatie 3], voor zover op de verbeelding voor het zuidelijke deel van dit bouwvlak een maximale bouwhoogte van 4 meter is opgenomen;
b. op het plandeel met de bestemming "Wonen - Gestapeld", wat betreft het gezamenlijke bouwvlak voor onder meer de percelen [locaties 4], [locatie 6] en [locaties 5], tussen de percelen [locaties 4] en [locatie 6] geen deelvlakgrens op de verbeelding is opgenomen;
c. het betreft artikel 5, lid 5.6.2, onder c, en artikel 5, lid 5.7.1, onderdeel a, onder 3, van de planregels;
d. het betreft het plandeel met de bestemming "Centrum - Binnenstad", zoals aangegeven op kaart 1 bij deze uitspraak;
e. het betreft artikel 5, lid 5.2.2, onder e, tweede en derde volzin, en artikel 6, lid 6.2.2, onder e, tweede en derde volzin, van de planregels, voor zover deze regels betrekking hebben op het perceel Heuvelweg 33 en het ten oosten daarvan gelegen expeditieterrein van Royalton;
a. op de verbeelding een maximale bouwhoogte van 5,3 meter wordt opgenomen voor het plandeel met de bestemming "Wonen - Gestapeld", wat betreft het zuidelijke deel van het bouwvlak voor het perceel [locatie 3];
b. op de verbeelding voor het plandeel met de bestemming "Wonen - Gestapeld", wat betreft het gezamenlijke bouwvlak voor onder meer de percelen [locaties 4], [locatie 6] en [locaties 5], een deelvlakgrens wordt opgenomen tussen de percelen [locaties 4] en [locatie 6];
c. artikel 5, lid 5.6.2, onder c, en artikel 5, lid 5.7.1, onderdeel a, onder 3, van de planregels als volgt komen te luiden:
"het vestigen van de horeca past binnen het horecabeleid, zoals dat is neergelegd in de nota "Over smaak valt best te twisten, Horecabeleid Tilburg 2005-2015" zoals die nota op 13 februari 2006 door de raad van de gemeente Tilburg is vastgesteld";
d. de bestemming van het perceel dat is aangegeven op kaart 1 bij deze uitspraak als volgt komt te luiden: "Centrum - Horeca";
IV. bepaalt dat deze uitspraak, wat betreft de onderdelen III.a, III.b, III.c en III.d, in de plaats treedt van het besluit van de raad van de gemeente Tilburg van 20 december 2010 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Binnenstad", voor zover dat onder II.a, II.b, II.c en II.d is vernietigd;
V. verklaart de beroepen van [appellant sub 2], de vereniging Bewonersvereniging Nieuwlandstraat Tilburg en de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Royalton Hill B.V. en Royalton Square B.V. voor het overige en het beroep van [appellanten sub 1] geheel ongegrond;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Tilburg tot vergoeding van:
- de bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- de bij de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Royalton Hill B.V. en Royalton Square B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Tilburg aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
a. € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 2];
b. € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) voor de vereniging Bewonersvereniging Nieuwlandstraat Tilburg;
c. € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) voor de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Royalton Hill B.V. en Royalton Square B.V., met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2012
<HR ALIGN="left" WIDTH="50%">
<img src="/uitspraakimages/AAA/2011p02736-1.jpg" alt="Kaart 1"/>