ECLI:NL:RVS:2012:BX3950

Raad van State

Datum uitspraak
8 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201108369/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • J.A.A. van Roessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor het veranderen van een agrarisch loonbedrijf en fouragehandel in Elburg

Op 21 juni 2011 verleende het college van burgemeester en wethouders van Elburg een vergunning aan [Loonbedrijf] voor het veranderen van een agrarisch loonbedrijf en fouragehandel op het perceel [locatie] te Elburg. Dit besluit werd op 22 juni 2011 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft [appellant], thans zijn [rechtsopvolger], op 2 augustus 2011 beroep ingesteld bij de Raad van State. Het college diende een verweerschrift in en de zaak werd door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige kamer. De zitting vond plaats op 26 juli 2012, waar [appellant] aanwezig was.

In de overwegingen van de uitspraak werd opgemerkt dat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010 in werking is getreden, maar dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. De uitspraak behandelt de rechtmatigheid van de verleende vergunning voor de opslag van mest op een grotere mestplaat. [Appellant] voerde aan dat hij overlast ondervindt van kraaien die kippeneieren en kadavers op zijn perceel achterlaten, wat volgens hem leidt tot een risico op salmonellabesmetting bij zijn vee. De Afdeling oordeelde echter dat de beroepsgrond faalde, omdat de vergunning enkel betrekking had op de opslag van mest en niet op andere stoffen zoals eieren of kadavers.

De Afdeling concludeerde dat de voorschriften bij de vergunning van 22 maart 2005 gedragsvoorschriften bevatten die naleving vereisen om overlast te voorkomen. Indien [appellant] overlast ondervindt door niet-naleving van deze voorschriften, kan hij een verzoek om handhaving indienen bij het college. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 augustus 2012.

Uitspraak

201108369/1/A4.
Datum uitspraak: 8 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], thans zijn [rechtsopvolger], wonend te Elburg,
en
het college van burgemeester en wethouders van Elburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2011 heeft het college aan [Loonbedrijf] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van een agrarisch loonbedrijf en fouragehandel op het perceel [locatie] te Elburg. Dit besluit is op 22 juni 2011 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2011, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2012, waar [appellant] is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht van de Invoeringswet Wabo volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2. Bij het bestreden besluit is, voor zover hier van belang, vergunning verleend voor een grotere mestplaat.
2.2.1. [appellant] ervaart overlast van deels leeggevreten kippeneieren en kippenkadavers die op zijn perceel worden achtergelaten door kraaien die de eieren en kadavers volgens hem vanaf de mestplaat bij de inrichting meenemen. Als gevolg daarvan vreest hij onder meer voor salmonellabesmetting bij zijn vee.
2.2.2. In deze procedure staat de rechtmatigheid van de bij het bestreden besluit verleende vergunning ter beoordeling, te weten vergunning voor de opslag van mest op een grotere mestplaat. De opslag van andere stoffen dan mest op de mestplaat, zoals eieren of kadavers, is niet aangevraagd en niet vergund. Hetgeen [appellant] aanvoert, heeft dan ook geen betrekking op de rechtmatigheid van het bestreden besluit waarbij slechts de opslag van mest op een grotere mestplaat is vergund.
De beroepsgrond faalt reeds daarom.
2.2.3. In paragraaf 6 van de voorschriften bij de vergunning van 22 maart 2005 zijn gedragsvoorschriften gesteld met betrekking tot de inrichting. Ingevolge die voorschriften moet de inrichting onder meer schoon worden gehouden, moet het aantrekken van ongedierte worden voorkomen en is degene die de inrichting drijft gehouden te doen en na te laten hetgeen redelijkerwijs gevergd kan worden om gevaar en schade dan wel hinder buiten de inrichting te voorkomen of te beperken. Voor zover [appellant] overlast ondervindt doordat de voorschriften van de onderliggende vergunning van 22 maart 2005 of wettelijke voorschriften niet worden nageleefd, kan hij bij het college een verzoek om handhaving indienen.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2012
457-687.