201108778/1/A4.
Datum uitspraak: 8 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand,
het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand,
verweerder.
Bij besluit van 5 juli 2011 heeft het college geweigerd aan [appellant] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer te verlenen voor het veranderen van een veehouderij op het perceel [locatie A] te Kaatsheuvel. Dit besluit is op 6 juli 2011 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 31 augustus 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2012, waar [appellant], bijgestaan door ing. C.A.M.M. van der Wielen, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Weel-van de Put, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht van de Invoeringswet Wabo volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2. Bij het bestreden besluit is geweigerd vergunning te verlenen voor een uitbreiding van de veehouderij met 4 fokstieren, 42 vleesstieren, 36 zoogkoeien, 142 stuks jongvee en het niet langer houden van melkkoeien. Het college heeft de vergunning geweigerd omdat niet wordt voldaan aan de op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wet geurhinder) minimaal aan te houden afstanden.
Volgens het college is de woning aan de [locatie B] op 25 m afstand van de veehouderij gelegen terwijl artikel 4 van de Wet geurhinder een afstand van ten minste 50 m vereist tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor geen geuremissiefactor is vastgelegd en een geurgevoelig object.
2.2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet geurhinder moet de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgelegd, en een geurgevoelig object ten minste 50 meter bedragen indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Ingevolge het derde lid wordt een vergunning, indien de afstand, bedoeld in het eerste lid, kleiner is dan aangegeven in dat lid, in afwijking van dat lid, niet geweigerd indien de afstand tussen de veehouderij en het geurgevoelig object dat binnen de in het eerste lid bedoelde afstand is gelegen, niet afneemt en het aantal dieren van één of meer diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, niet toeneemt.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b, moet, onverminderd de artikelen 3 en 4, de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object ten minste 25 meter bedragen indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
2.2.2. Niet in geschil is dat de woning aan de [locatie B] een geurgevoelig object is dat op minder dan 50 m van de inrichting is gelegen. Voorts staat vast dat vergunning is gevraagd voor een toename van het aantal dieren van de diercategorieën jongvee, zoogkoeien en fokstieren, waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld. Gelet op het bepaalde in artikel 4 van de Wet geurhinder heeft het college reeds daarom terecht geweigerd de vergunning te verlenen.
Anders dan [appellant] ter zitting heeft gesteld, doet het bepaalde in artikel 5 van de Wet geurhinder daar niet aan af omdat de ingevolge dat artikel gestelde afstandseis blijkens het woord 'onverminderd' een aanvullend vereiste op de in artikel 4 vereiste afstanden is en geen afwijking daarvan.
Voor zover [appellant] aanvoert dat in stal B altijd al vee is ondergebracht en dit nooit heeft geleid tot problemen met de bewoners van de [locatie B], overweegt de Afdeling dat deze omstandigheid niet afdoet aan het feit dat niet wordt voldaan aan de afstand die artikel 4 van de Wet geurhinder vereist.
2.3. Nu het college, gelet op het voorgaande, terecht heeft geweigerd de vergunning te verlenen, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2012