201113180/1/A1.
Datum uitspraak: 8 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Zevenhoven, gemeente Nieuwkoop,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 november 2011 in zaken nrs. 11/6683 en 11/6685 in het geding tussen:
1. het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop,
2. de raad van de gemeente Nieuwkoop.
Bij besluit van 23 september 2010 heeft de raad afwijzend beslist op het verzoek van [appellant] tot het nemen van een projectbesluit voor het gedeeltelijk vernieuwen van een hooibergschuur op het perceel [locatie] te Zevenhoven.
Bij besluit van 13 oktober 2010 heeft het college geweigerd de door [appellant] gevraagde reguliere bouwvergunning eerste fase voor het gedeeltelijk vernieuwen van de hooibergschuur op het perceel te verlenen.
Bij besluit van 1 juli 2011 heeft de raad het door [appellant] tegen het besluit van 23 september 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 5 juli 2011 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 13 oktober 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 november 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [appellant] tegen de besluiten van 1 juli 2011 en 5 juli 2011 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 19 januari 2012.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.P. van Galen, advocaat te Leiden, en het college en de raad, vertegenwoordigd door drs. M.W. Hijman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied Liemeer" rust op het perceel, voor zover hier van belang, de bestemming "Agrarisch - landschapswaarde".
Ingevolge artikel 4.1, voor zover hier van belang, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor een duurzame agrarische bedrijfsvoering.
Ingevolge artikel 4.5, onderdeel a, voor zover hier van belang, mag op de gronden niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke ter plaatse noodzakelijk zijn uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel 83, wordt onder woning verstaan: een gebouw of een gedeelte van een gebouw geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.
2.2. Het reeds gerealiseerde bouwplan is in strijd met artikel 4.5, onderdeel a, van de planvoorschriften. De raad heeft geweigerd met toepassing van artikel 3.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening een projectbesluit te nemen, omdat het provinciaal en gemeentelijk beleid erop is gericht verstening van het buitengebied tegen te gaan.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de raad ten onrechte is uitgegaan van het gebruik van de hooibergschuur als woning en dat het besluit van 1 juli 2011 op een onjuiste feitelijke grondslag berust.
Hiertoe voert hij onder meer aan dat de hooibergschuur weliswaar voor woondoeleinden wordt gebruikt, maar dat deze als bijgebouw bij zijn woning ten behoeve van gebruik door zijn gezin en derhalve niet als woning als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel 83, van de planvoorschriften dient te worden aangemerkt. Hij stelt de hooibergschuur als hobbyruimte te gebruiken.
2.3.1. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het wenst vast te houden aan het stedenbouwkundig uitgangspunt om verdere verstening van het buitengebied tegen te gaan. Het bouwplan leidt tot verdere verstening, nu de hooibergschuur buiten de bebouwingscontour is gelegen, die strak om de woning is gelegd. Daargelaten de vraag of de hooibergschuur als woning als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel 83, van de planvoorschriften dient te worden aangemerkt, heeft de rechtbank derhalve terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om een projectbesluit te nemen. Anders dan [appellant] ter zitting heeft betoogd, bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad de met de weigering gediende belangen niet in redelijkheid zwaarder heeft mogen laten wegen dan zijn belang bij behoud van de zonder vergunning opgerichte hooibergschuur. Hierbij heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat de hooibergschuur, gelet op de omvang en situering, niet ruimtelijk inpasbaar is.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat bouwvergunning voor het bouwplan zou worden verleend. Hiertoe voert hij aan dat het college van de toenmalige gemeente Nieuwveen bij brief van 23 september 1992 toestemming heeft verleend voor het herstellen van de hooibergschuur.
2.4.1. In de brief van 23 september 1992 staat vermeld dat het herstellen van de bijgebouwen op het perceel is toegestaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat hieruit niet meer kan worden afgeleid dan dat het herstellen van de bijgebouwen op het perceel in de oorspronkelijke staat is toegestaan en terecht geen grond gezien voor het oordeel dat [appellant] aan de brief het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat bouwvergunning voor het bouwplan zou worden verleend. De omstandigheid dat op reeds bestaande fundering en muren is gebouwd, brengt, anders dan [appellant] betoogt, niet mee dat van herstel in de oorspronkelijke staat kan worden gesproken. Uit de bij de bouwaanvraag behorende stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat een gedeelte van de hooibergschuur na sloop is vervangen door een andere constructie van geheel nieuwe materialen en met een nieuw dak. Ook is het gebruik veranderd. Evenmin kan, als gesteld, vertrouwen worden ontleend aan de totstandkoming van het bestemmingsplan, in die zin dat de bijgebouwen op het perceel eveneens ten behoeve van woondoeleinden mogen worden gebruikt, omdat daarin slechts de woning op het perceel een woonbestemming heeft gekregen, en het perceel voor het overige ten behoeve van agrarische doeleinden is bestemd. Gelet op het vorenstaande, heeft het college noch de raad in strijd met het vertrouwensbeginsel besloten. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2012