201200834/1/A2.
Datum uitspraak: 8 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 12 december 2011 in de zaken nrs. 10/3043 en 10/3044 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij onderscheiden besluiten van 26 september 2009 heeft de Belastingdienst de aan [appellante] voor de jaren 2008 en 2009 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag herzien en op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 30 juni 2011 heeft de Belastingdienst de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 december 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2012, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 februari 2012.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak op 1 augustus 2012 ter zitting aan de orde gesteld.
2.1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, is op die wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49 (vóór 1 januari 2009) en artikel 5 (na 1 januari 2009), van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover thans van belang, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het gastouderopvang betreft die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2.2. De Belastingdienst heeft aan het besluit van 30 juni 2011 onder meer ten grondslag gelegd dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij over 2008 en 2009 kosten van kinderopvang heeft gemaakt, zodat zij niet in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag over die jaren.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat de Belastingdienst zich op het standpunt heeft mogen stellen dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij kosten van kinderopvang heeft gemaakt, heeft miskend dat onduidelijk is, welke eisen de Belastingdienst aan het bewijs van de gestelde kosten mag stellen en zij met de door haar overgelegde verklaring van de gastouder en bankafschriften aannemelijk heeft gemaakt dat zij kosten van kinderopvang heeft gemaakt.
2.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 30 mei 2012 in zaak nr.
201110472/1/A2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die aanspraak op kinderopvangtoeslag maakt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte van die kosten is.
[appellante] heeft aan de rechtbank een verklaring overgelegd van de gastouder dat die in 2008 van haar € 6.600,00 en in 2009 € 3.200,00 heeft ontvangen voor kinderopvang. Aan deze verklaring heeft de rechtbank terecht niet de betekenis gehecht die [appellante] daaraan gehecht wenste te zien, nu de daarin vermelde betalingen niet met andere gegevens zijn gestaafd. Daarbij is van belang dat uit de verklaring niet kan worden afgeleid, wanneer aan de gastouder betalingen zijn gedaan, zodat onduidelijk is of de volgens de door [appellante] overgelegde bankafschriften opgenomen bedragen - los van het feit dat het totaal van deze bedragen niet overeenkomt met de bedragen die [appellante] volgens de overgelegde overeenkomst verschuldigd was - gebruikt zijn om, zoals zij stelt, de gastouder te betalen.
In hoger beroep heeft [appellante] nog kwitanties overgelegd. Deze kunnen evenmin als toereikend bewijs dienen dat de gastouder is betaald, aangezien daaruit niet valt op te maken, waarvoor de bedragen zijn betaald en de data, vermeld op de kwitanties, niet overeenkomen met die, waarop volgens de eerder overgelegde bankafschriften geld is opgenomen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2012