ECLI:NL:RVS:2012:BX3961

Raad van State

Datum uitspraak
8 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201200840/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J. Wieland
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van kinderopvangtoeslag en de vereisten voor aanspraak op voorschotten

In deze zaak heeft de Raad van State uitspraak gedaan op het hoger beroep van [appellante] tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De rechtbank had op 12 december 2011 het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, nadat de Belastingdienst op 22 september 2009 de aan haar toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag voor de jaren 2008 en 2009 had herzien en op nihil had vastgesteld. De Belastingdienst stelde dat [appellante] vanaf 20 oktober 2008 geen aanspraak meer had op de kinderopvangtoeslag, omdat zij geen gebruik meer maakte van geregistreerde gastouderopvang. Dit besluit werd gedeeltelijk gegrond verklaard door de Belastingdienst op 21 september 2010, maar de rechtbank bevestigde de beslissing van de Belastingdienst.

[appellante] stelde in hoger beroep dat zij wel degelijk een overeenkomst had gesloten met een geregistreerd gastouderbureau, [gastouderbureau B] te Hoogeveen. De rechtbank had echter overwogen dat er geen bewijs was dat [appellante] een overeenkomst met dit bureau had gesloten, en dat de Belastingdienst op goede gronden had geweigerd om haar van 20 oktober 2008 tot en met 31 december 2009 een voorschot kinderopvangtoeslag toe te kennen. De Raad van State bevestigde deze overwegingen en oordeelde dat de door [appellante] overgelegde akte van de overeenkomst met [gastouderbureau B] niet voldoende was om aan te tonen dat er in de relevante periode kinderopvang door tussenkomst van dat bureau had plaatsgevonden.

De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 8 augustus 2012.

Uitspraak

201200840/1/A2.
Datum uitspraak: 8 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 12 december 2011 in de zaken nrs. 10/3663 en 11/1526 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 22 september 2009 heeft de Belastingdienst de aan [appellante] over de jaren 2008 en 2009 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag herzien en op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 21 september 2010 heeft de Belastingdienst de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en bepaald dat [appellante] van 20 oktober 2008 tot en met 31 december 2009 geen aanspraak op voorschot kinderopvangtoeslag heeft.
Bij uitspraak van 12 december 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2012, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 februari 2012.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.J. Hoogendoorn, advocaat te Utrecht, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals die luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49 (voor 1 januari 2009) en artikel 5 (na 1 januari 2009), van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover thans van belang, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het gastouderopvang betreft die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 56, tweede lid, voor zover thans van belang, is artikel 52 van overeenkomstige toepassing op de houder van een gastouderbureau.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2.2. [appellante] heeft bij haar aanvraag om kinderopvangtoeslag onder meer te kennen gegeven dat zij gebruik maakt van gastouderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau A] te Gorinchem. In verband met die aanvraag heeft de Belastingdienst haar over de jaren 2008 en 2009 voorschotten verstrekt.
De Belastingdienst heeft aan het besluit van 21 september 2010 ten grondslag gelegd dat [appellante] vanaf 20 oktober 2008 niet meer voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt, omdat zij vanaf die dag geen gebruik heeft gemaakt van kinderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau, nu [gastouderbureau A] niet langer in Gorinchem geregistreerd is en zij voorts niet tijdig heeft gemeld dat zij naar een ander gastouderbureau is overgestapt.
De rechtbank heeft overwogen dat het voor toepassing van de Wko gaat om twee afzonderlijke gastouderbureaus met de naam [gastouderbureau], één na melding geregistreerd te Gorinchem, welke melding later uit het gemeentelijke register is verwijderd en één na melding geregistreerd te Hoogeveen, beide onderworpen aan het toezicht van het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente van vestiging. Nu niet is gebleken dat [appellante] een overeenkomst met het [gastouderbureau B] te Hoogeveen heeft gesloten, heeft de Belastingdienst op goede gronden geweigerd haar van 20 oktober 2008 tot en met 31 december 2009 een voorschot kinderopvangtoeslag toe te kennen, aldus de rechtbank.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat zij een overeenkomst met het [gastouderbureau B] te Hoogeveen heeft gesloten. Ten bewijze daarvan heeft zij een akte van die strekking overgelegd.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraken van 27 juli 2011 in zaak nr.
201100797/1/H2en van 1 augustus 2012 in zaak nr.
201200774/1/A2), bestaat geen aanspraak op voorschot kinderopvangtoeslag, indien geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, de basis voor de kinderopvang vormt. Dit betekent dat degene die op een voorschot aanspraak maakt een schriftelijke overeenkomst met de houder, als in die bepaling bedoeld, moet kunnen tonen.
De door [appellante] overgelegde akte betreft een overeenkomst met het [gastouderbureau B] in Hoogeveen voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009. Deze is echter ontoereikend om aan te tonen dat in de periode van 1 januari tot en met 31 december 2009 kinderopvang door tussenkomst van dat gastouderbureau op basis van een overeenkomst heeft plaatsgevonden, reeds omdat [appellante] eerder een akte betreffende een overeenkomst met het [gastouderbureau A] in Gorinchem heeft overgelegd, die ook als ingangsdatum 1 januari 2009 heeft.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2012
502.