ECLI:NL:RVS:2012:BX4619

Raad van State

Datum uitspraak
6 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201206013/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • M. Priem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2011'

In deze zaak heeft de vennootschap onder firma beroep ingesteld tegen het besluit van de raad van de gemeente Den Helder, dat op 19 maart 2012 het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2011' heeft vastgesteld. De vennootschap verzocht om een voorlopige voorziening met betrekking tot het plandeel met de bestemming 'Agrarisch' voor gronden nabij haar perceel. De vennootschap betoogde dat haar windmolens ten onrechte niet als zodanig zijn bestemd in het bestemmingsplan. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vastgesteld dat de windmolens buiten de terreinmaat van 1,5 ha vallen zoals beschreven in de planregels. De raad verklaarde ter zitting dat de windmolens in het vorige bestemmingsplan ook niet als zodanig waren bestemd, waardoor er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Daarnaast voerde de vennootschap aan dat het bestemmingsplan geen regeling bevat voor de bescherming van cultuurhistorisch waardevolle objecten, zoals bunkers, wat in strijd zou zijn met de Provinciale Ruimtelijke Verordening. De voorzitter oordeelde dat ook hier geen spoedeisend belang aanwezig was, aangezien schorsing van het plandeel niet zou leiden tot bescherming van de bunkers.

Verder richtte de vennootschap zich tegen de mogelijkheid om op gronden met de bestemming 'Agrarisch' een oppervlak van 1,5 ha te bebouwen, in plaats van de eerder geldende 1 ha. De voorzitter concludeerde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat het oprichten van bebouwing tot 1,5 ha niet zou leiden tot onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat. De voorzitter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201206013/2/R1.
Datum uitspraak: 6 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], gevestigd te Julianadorp, gemeente Den Helder,
en
de raad van de gemeente Den Helder,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk gebied 2011" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer de vennootschap onder firma bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2012, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft de vennootschap onder firma de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vennootschap onder firma heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 juli 2012, waar de vennootschap onder firma, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door ing. H.J. de Winter, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De vennootschap onder firma richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor gronden in de nabijheid van haar perceel aan de [locatie]. Zij betoogt in de eerste plaats dat haar windmolens ten onrechte niet als zodanig zijn bestemd.
2.2.1. Vaststaat dat de windmolens staan buiten de terreinmaat van 1,5 ha als bedoeld in artikel 3, lid 3.2.2, onder a, van de planregels. Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder a, zijn bouwwerken geen gebouwen zijnde slechts toegestaan binnen de terreinmaat. Derhalve zijn de windmolens in het plan niet als zodanig bestemd. De raad heeft ter zitting onweersproken verklaard dat de windmolens in het vorige bestemmingsplan evenmin als zodanig waren bestemd. Gelet hierop is met het verzoek in zoverre geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Hiertoe wordt overwogen dat schorsing van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" niet tot gevolg heeft dat de windmolens zijn toegestaan. Een voorlopige voorziening die erin voorziet dat de windmolens als zodanig worden bestemd moet te verstrekkend worden geacht. Daarbij komt dat de raad ter zitting heeft verklaard dat de windmolens zonder bouwvergunning zijn opgericht en de vennootschap onder firma het tegendeel hiervan niet aannemelijk heeft gemaakt.
2.3. De vennootschap onder firma voert verder aan dat in het plan ten onrechte geen regeling is opgenomen die voorziet in de bescherming van cultuurhistorisch waardevolle objecten, zoals bunkers. Zij acht dit in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie van 21 juni 2010.
2.3.1. De raad heeft ter zitting onweersproken verklaard dat het vorige bestemmingsplan niet voorzag in een regeling voor de bescherming van bunkers als zijnde cultuurhistorisch waardevolle objecten. Gelet hierop is met het verzoek in zoverre evenmin een spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt, nu schorsing niet tot gevolg heeft dat bunkers wel als cultuurhistorisch waardevolle objecten worden beschermd. Het treffen van een voorlopige voorziening waarbij wordt bepaald dat bunkers in het plan als cultuurhistorisch waardevolle objecten bescherming genieten, acht de voorzitter te verstrekkend.
2.4. De vennootschap onder firma richt zich voorts tegen het bepaalde in artikel 3, lid 3.2.1, gelezen in samenhang met artikel 3.2.2, aanhef en onder a, van de planregels dat op gronden met de bestemming "Agarisch" bij recht de mogelijkheid wordt geboden een oppervlak van 1,5 ha te bebouwen. Volgens haar dient het plan, evenals het vorige bestemmingsplan, te voorzien in de mogelijkheid om bij recht slechts 1 ha te bebouwen, waarbij in het kader van een afwijkingsprocedure per individueel geval wordt bezien of het te bebouwen oppervlak kan worden verruimd tot 1,5 ha. Volgens de vennootschap is met het verzoek in zoverre een spoedeisend belang gemoeid, omdat moet worden gevreesd dat de buren een omgevingsvergunning zullen aanvragen voor de herbouw en uitbreiding van hun bestaande schuur. Zij vreest hierdoor voor een aantasting van het woon- en leefklimaat, verkeersproblemen en een belemmering van het uitzicht.
2.4.1. De raad heeft ter zitting toegelicht dat voor het oprichten van agrarische bedrijfsbebouwing in het vorige bestemmingsplan een maximum was gesteld van 1 ha. Hij stelt dat dit maximum in het voorliggende plan is verruimd tot 1,5 ha, omdat de praktijk heeft uitgewezen dat 1 ha voor diverse bedrijven niet toereikend was. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het oprichten van bebouwing tot 1,5 ha op de gronden naast het perceel Rijksweg 80 in dit geval niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat, verkeersproblemen of een belemmering van het uitzicht. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het college van burgemeester en wethouders ingevolge artikel 3, lid 3.3, van de planregels nadere eisen kan stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Verder acht de voorzitter in het kader van de onderhavige procedure van belang de verklaring van de raad ter zitting dat de buren weliswaar het voornemen hebben hun bestaande schuur te vervangen en uit te breiden, maar dat de omgevingsvergunning voor bouwen die daarvoor nodig is ook kan worden verleend op grond van de bouwmogelijkheden in het vorige bestemmingsplan. Hetgeen de vennootschap onder firma heeft aangevoerd geeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring. De voorzitter overweegt dat de vennootschap onder firma in zoverre derhalve ook niet is gebaat bij schorsing.
2.5. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Priem
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2012
646.