201205532/1/R2 en 201205532/2/R2.
Datum uitspraak: 7 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te Gendt, gemeente Lingewaard,
de raad van de gemeente Lingewaard,
verweerder.
Bij besluit van 29 maart 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Broeksestraat ong. te Gendt" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 juni 2012, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 juli 2012, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door ing. J.R. Huijgen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
De ter zitting aanwezige partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. [belanghebbende] heeft bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli 2012, hiervoor toestemming gegeven.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het plan voorziet in de aanleg van een natuurlijke visvijver voor recreatieve doeleinden aan de Broeksestraat ong. met een aantal bijpassende kleinschalige voorzieningen.
2.3. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan. Hij stelt dat in het plan ten onrechte wordt gesproken over de aanleg van een visvijver, terwijl sprake is van een reeds aanwezige waterpartij op de plaats van een voormalige zandput. Daarnaast bieden de verbeelding en de plantoelichting volgens hem onvoldoende zekerheid over de toegestane activiteiten en bouwwerken ter plaatse.
[appellant] stelt verder dat geen noodzaak bestaat voor een visvijver ter plaatse nu in de omgeving reeds eerder een dergelijk initiatief is geweest, dat de gemeente destijds heeft afgewezen. Overigens acht [appellant] de locatie aan de Zandvoort te Gendt geschikter voor een visvijver.
Voorts stelt [appellant] dat de ontsluiting van het gebied onaanvaardbaar is nu die is voorzien in een volgens hem onoverzichtelijke bocht. In dat verband wijst hij erop dat de weg regelmatig wordt gebruikt door grote landbouwvoertuigen terwijl uitrijdend verkeer vanaf de visvijver slecht zicht heeft op het verkeer dat om de hoek komt. Bovendien is de inrit recht tegenover de inrit van zijn perceel geprojecteerd, hetgeen leidt tot een aantasting van zijn privacy. In het plan is tevens voorzien in een parkeerplaats, die volgens hem een zodanige omvang heeft dat die ruimtelijk niet aanvaardbaar kan worden geacht. Volgens [appellant] kunnen de inrit en de parkeerplaats beter aan de noordzijde van het plangebied worden gerealiseerd en heeft de raad dit alternatief onvoldoende bezien.
Tot slot vreest [appellant] voor overlast en een verdere aantasting van het landschap in het buitengebied. Permanent toezicht is, gelet op de grootte van het gebied, praktisch en financieel gezien onhaalbaar, aldus [appellant].
2.4. De raad stelt dat in het plan voldoende is geregeld welke activiteiten mogelijk zijn binnen de bestemming "Recreatie". Andere activiteiten zijn niet toegestaan. Voorts stelt de raad dat het plan een kleinschalige en onderscheidende vorm van dagrecreatie mogelijk maakt, waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande natuurlijke en landschappelijke omgeving. Het plan zal volgens de raad niet leiden tot verkeersoverlast. Daarnaast vindt het parkeren op eigen terrein plaats. Verder wijst de raad erop dat door permanent toezicht overlast en verrommeling van het gebied zal worden tegengegaan.
2.5. Voor zover [appellant] stelt dat in de plantoelichting een onjuiste voorstelling van zaken wordt gegeven omdat geen sprake zal zijn van de aanleg van een visvijver, wordt overwogen dat de plantoelichting waarin de planbeschrijving is opgenomen geen juridisch bindend onderdeel van het plan is. Naar het oordeel van de Afdeling bieden de planregels in samenhang met de verbeelding voldoende zekerheid omtrent de toegestane activiteiten en bouwwerken in het plangebied.
Voorts wordt overwogen dat gelet op het kleinschalige karakter van de voorziene recreatieve visvijver, de raad niet was gehouden om de noodzaak van het plan aan te tonen aan de hand van een behoefteonderzoek. Dat, zoals [appellant] stelt, de locatie aan de Zandvoort te Gendt geschikter is, heeft hij niet nader gestaafd.
2.5.1. De toegangsweg van het plangebied is voorzien in de bocht van de Zandvoortseweg en de Broeksestraat, tegenover de woning van [appellant].
Anders dan [appellant] kennelijk meent, geeft de op de ondergrond van de verbeelding weergegeven situering van de toegangsweg van de voorziene visvijver de bestaande situatie weer. Gezien het bepaalde in artikel 3 van de planregels kunnen ter plaatse van de bestemming "Groen" paden worden aangelegd, zonder dat hiertoe een nadere beperking in de situering en het gebruik daarvan is opgenomen. Dat betekent dat de bestaande ontsluiting niet noodzakelijkerwijs op die plaats behouden dient te blijven. De raad heeft in dit verband ter zitting gezegd dat de ontsluiting ook rechtstreeks vanaf de voorziene parkeerplaats kan worden aangesloten op de Zandvoortsestraat. Gelet hierop alsmede dat de voorzitter aannemelijk acht dat als gevolg van het plan geen aanzienlijke toename van het aantal verkeersbewegingen ter plaatse is te verwachten, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake zal zijn van verkeersonveilige situaties. Daarbij betrekt de voorzitter voorts dat gelet op de aard van de bestaande wegen en het gebruik daarvan door landbouwvoertuigen het verkeer thans reeds de snelheid zal moeten aanpassen en rekening zal moeten houden met een beperkte manoeuvreerruimte.
Wat betreft de stelling van [appellant] dat sprake zal zijn van een aantasting van zijn privacy, wordt overwogen dat zich rondom het plangebied een groene wal bevindt die het zicht op de woning van [appellant] ontneemt. In het plan is hiertoe een groenbestemming opgenomen en ter zitting heeft de raad bevestigd dat deze groene wal in stand zal blijven. Weliswaar zal vanwege de voorziene visvijver sprake zijn van enige toename van het aantal verkeersbewegingen nabij de woning van [appellant], maar de voorzitter acht niet aannemelijk gemaakt dat dit een zodanige aantasting van zijn privacy tot gevolg heeft dat de raad het plan gelet hierop niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.
2.5.2. De voorziene parkeerplaats in het plangebied heeft een oppervlakte van 400 m². Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de oppervlakte is gebaseerd op een schatting van het aantal bezoekers. Bij het bepalen van de oppervlakte van het parkeerterrein is uitgegaan van de gemiddelde omvang van een auto, die volgens de raad 12,5 m² bedraagt. Voorts is rekening gehouden met de ruimte die nodig is om te kunnen manoeuvreren. Het aantal parkeerplaatsen is in de planregels niet begrensd. Gelet op de oppervlakte van de parkeerplaats bestaat evenwel geen grond voor het oordeel dat deze ruimtelijk niet aanvaardbaar is. In dat verband acht de voorzitter voorts van belang dat het zicht op het voorziene parkeerterrein zal worden ontnomen door de groene wal om het gebied.
2.5.3. In de schriftelijke uiteenzetting is er door [belanghebbende], de eigenares van de gronden, op gewezen dat aan de noordkant weliswaar een groenstrook aanwezig is, maar dat voor het realiseren van de parkeerplaats, de beoogde blokhut en een noodzakelijke toegangsweg een groot deel van deze groenstrook zal moeten worden opgeheven. Dit terwijl aan de zuidkant een zeer brede strook open grond aanwezig is waar tevens reeds een weg aanwezig is. [appellant] heeft deze gegevens omtrent het verschil tussen de noord- en zuidkant niet weersproken. Gelet hierop ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de door [appellant] gewenste alternatieve situering van de parkeerplaats en ontsluiting in het plan hadden moeten worden opgenomen.
2.5.4. [appellant] heeft ter zitting nader toegelicht dat hij vreest dat indien het gebied meer bezoekers zal trekken, de horecavoorziening zich zal uitbreiden en dat sprake zal zijn van overlast van mensen en rondzwervend afval. Hieromtrent wordt overwogen dat de maximale omvang van de beoogde blokhut op de verbeelding in samenhang met de planregels is begrensd. Een verdere uitbreiding van de horecavoorziening is derhalve niet mogelijk. De vrees voor overlast - wat daar ook van zij - betreft een handhavingskwestie, die in deze procedure niet aan de orde kan komen. Overigens heeft de raad er ter zitting op gewezen dat in het buitengebied toezicht wordt gehouden door speciaal daartoe aangestelde ambtenaren.
De vraag of het gebied zal worden afgesloten met een hek, alsmede waar dit hek zal worden geplaatst, betreft een uitvoeringsaspect dat in deze procedure evenmin aan de orde kan komen.
2.5.5. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.5.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Fenwick
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2012