201200752/1/R2.
Datum uitspraak: 15 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Wekerom, gemeente Ede,
het college van burgemeester en wethouders van Ede,
verweerder.
Bij besluit van 6 december 2011 heeft het college het wijzigingsplan "Wekerom Oost, wijzigingsgebieden 3 en 4" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2012, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.T.F. van Berkel, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door ing. G.H. Landeweerd en mr. J.-F. de Leeuw, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Met het plan wordt de realisatie van een aantal woningen aan de oostkant van Wekerom mogelijk gemaakt. [appellante] exploiteert ter plaatse [locatie] een gemechaniseerd loonbedrijf.
2.2. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels het college van burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kan wijzigen.
2.3. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
2.4. [appellante] kan zich niet met het plan verenigen en betoogt dat niet is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde van artikel 25, lid 25.1, van de planregels van het bestemmingsplan "Wekerom" (hierna: het bestemmingsplan), nu de gebruiksmogelijkheden van haar gronden worden beperkt.
2.4.1. Ingevolge van artikel 25, lid 25.1, van de planregels van het bestemmingsplan geldt voor elke wijziging in zijn algemeenheid dat in de afweging in ieder geval de stedenbouwkundige, verkeerstechnische en milieuhygiënische belangen worden betrokken. Met het oog daarop worden, voor zover hier van belang, in elk geval de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden in acht genomen.
2.4.2. Nu de gronden waarop de inrichting van [appellante] is gevestigd niet aangrenzend aan het plangebied zijn gelegen, faalt het betoog.
Belemmering van de bedrijfsvoering
2.5. [appellante] betoogt dat het plan niet voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening, nu zij door de te realiseren woningen zal worden beperkt in haar bedrijfsvoering. [appellante] betoogt dat zij, om ten opzichte van de te realiseren woningen te voldoen aan de voor haar inrichting geldende geluidvoorschriften ingevolge het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: het Blm), de hogedrukspuit voor het schoonspuiten van het materiaal niet langer kan gebruiken aan de achterzijde van haar perceel.
[appellante] betwist de conclusie van het op 6 juni 2012 uitgebrachte rapport "Akoestische advisering RO ivm Loonbedrijf [appellante], wijzigingsgebieden", dat in opdracht van de gemeente is verricht door Schoonderbeek en Partners Advies B.V. (hierna: het akoestisch rapport) dat de maximale geluidniveaus op de gevels van de te realiseren woningen niet zullen worden overschreden. Zij stelt dat geen rekening is gehouden met de piekniveaus die worden veroorzaakt door het plaatsen van opleggers op trucks.
[appellante] betoogt voorts dat ten onrechte niet is onderzocht of zij ten opzichte van de te realiseren woningen zal kunnen voldoen aan de voorschriften van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (hierna: het Barim). Zij voert daartoe aan dat zij haar bedrijfsvoering eenvoudig zo kan veranderen dat haar inrichting niet langer onder de werking van het Blm valt, maar onder de werking van het Barim.
2.5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat [appellante] reeds in de huidige situatie de hogedrukspuit niet achter het bedrijfsgebouw kan gebruiken, omdat [appellante] dan ten opzichte van de bestaande woningen ter plaatse van de Edeseweg 128 tot en met 136 niet voldoet aan de voor haar inrichting geldende geluidvoorschriften ingevolge het Blm.
2.5.2. Ingevolge voorschrift 1.1.1, onder a, van de bijlage bij het Blm bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege de vast opgestelde installaties en toestellen op de gevel van een geluidgevoelige bestemming niet meer dan 45 dB(A), 40 dB(A) en 35 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
Ingevolge voorschrift 1.1.3, onder a, bedraagt het piekniveau vanwege de vast opgestelde installaties en toestellen, alsmede door de verrichte werkzaamheden en activiteiten op de gevel van een geluidgevoelige bestemming niet meer dan 70 dB(A), 65 dB(A) en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
2.5.3. De inrichting van [appellante] valt onder de werking van het Blm. Ter plaatse van de bestaande en de met het plan mogelijk gemaakte woningen moet [appellante] derhalve voldoen aan de geluidvoorschriften van het Blm.
2.5.4. Niet in geschil is dat de permanent in de inrichting van [appellante] aanwezige hogedrukspuit de enige vast opgestelde installatie is in de zin van het Blm. Ter zitting heeft het college onweersproken gesteld dat [appellante] de hogedrukspuit niet aan de achterzijde van haar perceel gebruikt, maar in de inpandige wasplaats. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij ten tijde van het bestreden besluit concrete plannen had om haar inrichting dusdanig te veranderen dat deze zou moeten voldoen aan het Barim. Het college behoefde bij de vaststelling van het plan dan ook geen rekening te houden met deze mogelijkheid.
2.5.5. Volgens het akoestisch rapport worden de ingevolge voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Blm geldende langtijdgemiddelde beoordelingniveaus op de gevels van de in het plan voorziene woningen niet overschreden bij het gebruik van de hogedrukspuit in de inpandige wasplaats. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geeft derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat zij in zoverre vanwege de in het plan voorziene woningen zal worden beperkt in haar bedrijfsvoering.
2.5.6. De ingevolge voorschrift 1.1.3 van het Blm geldende piekniveaus op de gevels van de in het plan voorziene woningen worden volgens het akoestisch rapport niet overschreden. Uit het akoestisch rapport blijkt niet dat in het bijzonder rekening is gehouden met de piekniveaus die worden veroorzaakt vanwege het plaatsen van opleggers op trucks. In het door [appellante] overgelegde op 6 april 2011 uitgebrachte rapport "Akoestisch rapport loonbedrijf [appellante] [locatie] Wekerom" dat in opdracht van [appellante] is verricht door akoestisch bureau Tideman (hierna: het Tideman-rapport) is evenmin rekening gehouden met het plaatsen van opleggers op trucks. Volgens paragraaf 6.2 van het Tideman-rapport worden de piekniveaus met name veroorzaakt door het starten van voertuigen en het dichtslaan van portieren. [appellante] heeft derhalve niet met een deskundigenadvies of andere objectief verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat vanwege het plaatsen van opleggers op trucks de ingevolge voorschrift 1.1.3 van de bijlage bij het Blm geldende piekniveaus op de gevels van de in het plan voorziene woningen zullen worden overschreden, terwijl die piekniveaus in de huidige situatie niet worden overschreden op de gevels van de reeds bestaande woningen. Het betoog faalt.
2.6. [appellante] betoogt dat voor de bewoners van de in het plan voorziene woningen geen goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. De enkele verwijzing naar de brochure van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten "Bedrijven en Milieuzonering", editie 2009 (hierna: de VNG-brochure) is naar [appellante] stelt onvoldoende nu de daarin gehanteerde afstanden slechts dienen als handvat. Gelet op het Tideman-rapport had volgens [appellante] door het college onderzoek moeten worden verricht naar het woon- en leefklimaat in de te realiseren woningen.
2.6.1. In de VNG-brochure zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met een aanbevolen afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming om hinder van de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken. De afstanden die in de brochure worden aanbevolen, gelden in beginsel tussen de perceelsgrens van een bedrijf en de gevel van een woning die is gelegen in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Indien de omgeving is aan te merken als 'gemengd gebied', kunnen de richtafstanden volgens de VNG-brochure met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
2.6.2. Volgens paragraaf 3.2 van het Tideman-rapport moet in het onderhavige geval in kader van een goede ruimtelijke ordening gelet op de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening een geluidcontour van 45 dB(A) etmaalwaarde worden aangehouden.
Het Tideman-rapport kan hierin niet worden gevolgd, nu de genoemde geluidwaarde een richtwaarde is voor het opstellen van geluidvoorschriften in het kader van de vergunningverlening zolang er nog geen gemeentelijke nota industrielawaai is vastgesteld. Dat niet aan deze geluidwaarde wordt voldaan, kan op zichzelf dan ook geen aanleiding geven voor het oordeel dat het plan niet strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
2.6.3. Het bedrijf van [appellante] kan worden gekarakteriseerd als dienstverlening ten behoeve van de landbouw met een bedrijfsoppervlak van meer dan 500 m² en is volgens bijlage 1 van de VNG-brochure van milieucategorie 3.1. Voor milieucategorie 3.1 geldt een richtafstand van 50 meter in het omgevingstype 'rustige woonwijk en rustig buitengebied'.
Volgens paragraaf 3.6.1 van de plantoelichting kan het plangebied worden gekarakteriseerd als het omgevingstype 'gemengd gebied'. Gelet hierop kan een richtafstand van 30 meter worden aangehouden tussen het bedrijf van [appellante] en de realiseren woningen.
Nu het perceel waarop het bedrijf van [appellante] is gevestigd is gelegen op een afstand van ongeveer 100 meter van de uiterste situering van de gevels van de in het plan voorziene woningen, wordt ruimschoots aan deze richtafstanden voldaan. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter plaatse van de te realiseren woningen een aanvaarbaar woon- en leefklimaat is verzekerd. Het college heeft derhalve geen aanleiding hoeven te zien om nader onderzoek te doen naar het woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen.
2.7. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Van Baaren
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2012