201205110/2/A1.
Datum uitspraak: 9 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker], wonend te [woonplaats], om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 11 april 2012 in zaken nrs. 12/620, 12/621, 12/1320 en 12/1321 in het geding tussen:
Bij besluit van 24 januari 2012 heeft het college aan [belanghebbende] omgevingsvergunning verleend voor de (her)bouw en functiewijziging van een woning op het perceel [locatie] te Doornenburg.
Bij besluit van dezelfde datum heeft het college omgevingsvergunning verleend voor de verbouw van een schuur op dat perceel.
Bij uitspraak van 11 april 2012, verzonden op 13 april 2012, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, de door [verzoeker] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en deze besluiten vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 mei 2012, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 3 juli 2012.
[verzoeker] heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 15 mei 2012 heeft het college opnieuw omgevingsvergunning verleend voor de (her)bouw en functiewijziging van een woning op het perceel.
Bij besluit van dezelfde datum heeft het college opnieuw omgevingsvergunning verleend voor de verbouw van een schuur op het perceel.
Bij brief, bij de rechtbank ingekomen op 25 juni 2012, heeft [verzoeker] tegen deze besluiten beroep ingesteld. Bij brief, bij de rechtbank binnengekomen op 25 juni 2012, heeft [verzoeker] verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek op 29 juni 2012 ter behandeling door de Afdeling aan de Raad van State doorgezonden.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 augustus 2012, waar [verzoeker], bijgestaan door D.C.G. Berns, vertegenwoordigd door mr. G.H. Feuilletau de Bruyn, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.M. Appels, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is verschenen [belanghebbende] en [persoon], bijgestaan door mr. E.T. de Jong.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het college heeft, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, bij afzonderlijke besluiten van 15 mei 2012 opnieuw omgevingsvergunningen verleend. Deze besluiten worden ingevolge de artikelen 6:18 en 6:19, gelezen in samenhang met artikel 6:24, van de Algemene wet bestuursrecht, geacht eveneens onderwerp te zijn van het geding.
Het verzoek om voorlopige voorziening heeft uitsluitend betrekking op de besluiten van 15 mei 2012. Het strekt ertoe in afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure een onomkeerbare situatie te voorkomen.
2.3. De in deze zaak opgeworpen vragen lenen zich niet voor beantwoording in deze procedure en zullen in de bodemprocedure onderzocht moeten worden.
Vooralsnog wordt in hetgeen [verzoeker] naar voren heeft gebracht, geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat het college de omgevingsvergunningen niet heeft kunnen verlenen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat op voorhand geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de in deze zaak aan de orde zijnde beleidstukken aan verlening van de omgevingsvergunningen in de weg staan. Voorts wordt daarbij in aanmerking genomen dat naar voorlopig oordeel [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij de toetsing van de bouwplannen van onjuiste gegevens is uitgegaan en dat een evidente privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van de omgevingsvergunningen in de weg staat. Nu in hetgeen [verzoeker] voor het overige heeft aangevoerd op voorhand evenmin aanleiding kan worden gevonden voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunningen niet heeft kunnen verlenen, bestaat grond het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2012