ECLI:NL:RVS:2012:BX4653

Raad van State

Datum uitspraak
15 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107991/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • J.A.A. van Roessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Instemming met saneringsverslag op basis van de Wet bodembescherming

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem op 9 april 2009 ingestemd met een saneringsverslag voor de bodemsanering op de locatie Waarderweg 98 te Haarlem, zoals bedoeld in artikel 39c van de Wet bodembescherming. Dit saneringsverslag beschrijft de uitgevoerde werkzaamheden en de maatregelen die zijn genomen om de verontreiniging te beheersen. Het college heeft op 31 mei 2011 het bezwaar van de appellante ongegrond verklaard, waarna de appellante beroep heeft ingesteld bij de Raad van State. De zaak is behandeld op 26 juli 2012, waarbij de appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat en het college door ambtenaren van de gemeente.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het college de instemming met het saneringsverslag heeft verleend op basis van de vereisten van de Wet bodembescherming. De appellante betwistte dat de sanering voldeed aan de wettelijke eisen, met name dat het risico van verspreiding van verontreinigd grondwater naar haar perceel niet voldoende was beperkt. De Raad van State oordeelde dat het college terecht had vastgesteld dat de sanering grotendeels volgens het goedgekeurde saneringsplan was uitgevoerd en dat de aangebrachte maatregelen, zoals de aanleg van een drain, adequaat waren om de verspreiding van verontreinigingen te voorkomen.

De Raad van State concludeerde dat de beroepsgrond van de appellante faalde, omdat zij geen overtuigende argumenten had aangedragen tegen de stellingen van het college. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 15 augustus 2012.

Uitspraak

201107991/1/A4.
Datum uitspraak: 15 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Haarlem,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 april 2009 heeft het college ingestemd met het verslag als bedoeld in artikel 39c van de Wet bodembescherming van de bodemsanering op de locatie Waarderweg 98 te Haarlem (hierna: het saneringsverslag).
Bij besluit van 31 mei 2011, verzonden op 8 juni 2011, heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de rechtbank Haarlem ingekomen op 18 juli 2011, beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ter behandeling doorgezonden naar de Raad van State.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. L.J.L. Heukels, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door R. Zonneveld en mr. J. Paulussen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is N.V. Afvalzorg Holding, vertegenwoordig door mr. A. de Wit, verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij het bestreden besluit heeft het college instemming als bedoeld in artikel 39c, tweede lid, van de Wet bodembescherming verleend aan het saneringsverslag van de deelsanering van het zuidelijke deel van het Ridsterrein op de locatie Waarderweg 98. Bij besluit van 14 maart 2005 heeft het college ingestemd met het saneringsplan als bedoeld in artikel 39 van de Wet bodembescherming voor de deelbodemsanering van deze locatie. In het saneringsverslag is beschreven dat overeenkomstig dat saneringsplan een signaleringslaag en een leeflaag zijn aangebracht om contact met de onderliggende verontreiniging tegen te gaan. Voorts zijn de uitgevoerde werkzaamheden, onvoorziene omstandigheden en afwijkingen op het saneringsplan beschreven. Geconcludeerd wordt dat aan de saneringsdoelstellingen zoals neergelegd in het saneringsplan, is voldaan.
2.2. Ingevolge artikel 38, eerste lid, van de Wet bodembescherming voert degene die de bodem saneert de sanering zodanig uit dat:
a. de bodem ten minste geschikt wordt gemaakt voor de functie die hij na de sanering krijgt waarbij het risico voor mens, plant of dier als gevolg van blootstelling aan de verontreiniging zoveel mogelijk wordt beperkt;
b. het risico van de verspreiding van verontreinigende stoffen zoveel mogelijk wordt beperkt;
c. de noodzaak tot het nemen van maatregelen en beperkingen in het gebruik van de bodem als bedoeld in artikel 39d zoveel mogelijk wordt beperkt.
Ingevolge artikel 39c, eerste lid, doet degene die de bodem heeft gesaneerd dan wel een fase van de sanering heeft uitgevoerd, na de uitvoering van de sanering, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk verslag aan het college van gedeputeerde staten.
Ingevolge het tweede lid behoeft het verslag de instemming van het college van gedeputeerde staten, dat slechts met het verslag instemt indien is gesaneerd overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 38.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder l, van het Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten Wet bodembescherming, in samenhang met artikel 88, eerste lid, aanhef en onder a, en zevende lid, van de Wet bodembescherming, wordt de gemeente Haarlem voor de toepassing van artikel 39c gelijkgesteld met een provincie.
2.3. [appellante] stelt dat het college ten onrechte heeft ingestemd met het saneringsverslag omdat de sanering niet voldoet aan artikel 38 van de Wet bodembescherming. Daartoe voert zij aan dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat het risico van verspreiding van verontreinigd grondwater naar haar perceel zoveel mogelijk wordt beperkt. Volgens haar kan de verontreiniging zich verspreiden naar haar perceel omdat de verontreiniging als gevolg van de toegepaste sanering, te weten het aanbrengen van een leeflaag, een nieuwe weg gaat zoeken.
2.3.1. [appellante] heeft het standpunt van het college dat de sanering grotendeels is uitgevoerd volgens het saneringsplan waarmee het college bij besluit van 14 maart 2005 heeft ingestemd, niet weersproken. Het college kon ingevolge artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming slechts instemmen met het saneringsplan indien werd voldaan aan het bij of krachtens artikel 38 gestelde. Nu het besluit tot instemming met het saneringsplan onherroepelijk is, moet ervan worden uitgegaan dat voor zover de sanering is uitgevoerd volgens het saneringsplan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 38 van de Wet bodembescherming is gesaneerd.
De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.3.2. In afwijking van het saneringsplan is, voor zover thans van belang, de sloot op de terreingrens met het perceel van [appellante] gedempt en als alternatief voor de sloot een drain inclusief bemaling aangelegd. Het college stelt in het verweerschrift dat de drain het wegstromende water opvangt dat anders naar het perceel van [appellante] zou kunnen stromen. Volgens het college wordt met deze afwijking voldaan aan twee doelstellingen van het saneringsplan, te weten het voorkomen dat verspreiding van verontreinigingen via het freatische (ondiepe) grondwater tot over de zuidelijk terreingrens plaatsvindt en het voorkomen dat er wateroverlast als gevolg van de leeflaag optreedt op het aangrenzend terrein van [appellante]. [appellante] heeft geen argumenten aangevoerd op grond waarvan geoordeeld moet worden dat dit standpunt van het college onjuist is. Derhalve bestaat ook in zoverre geen grond voor het oordeel dat niet is gesaneerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 38 van de Wet bodembescherming.
De beroepsgrond faalt ook in zoverre.
2.4. [appellante] voert aan dat de controles op een eventuele verspreiding van de verontreiniging wat betreft tijdsduur en omvang te beperkt zijn om te kunnen vaststellen dat er geen verspreiding plaatsvindt.
2.4.1. Uit artikel 39c, eerste lid, van de Wet bodembescherming volgt dat, indien na de sanering nog een restverontreiniging in de bodem aanwezig is, de noodzaak van beperkingen in het gebruik van de bodem of maatregelen in het belang van de bescherming van de bodem dient te worden vermeld in het saneringsverslag. In artikel 39d, eerste lid, van die wet is bepaald dat die beperkingen of maatregelen in het nazorgplan dienen te worden beschreven. Gelet daarop komen de concrete inhoud en omvang van de te treffen maatregelen eerst aan de orde bij de instemming met het nazorgplan. Deze zijn derhalve niet relevant voor de instemming met het saneringsplan dat in deze procedure aan de orde is.
De beroepsgrond faalt.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2012
457-687.